De docent aan het woord: Arnold Heumakers (Algemene Cultuurwetenschappen)

13 februari 2015
| | | |

Vandaag promoveert Arnold Heumakers, recensent voor NRC en docent aan de opleiding Algemene Cultuurwetenschappen aan de UvA, op zijn proefschrift De esthetische revolutie. Een uitgelezen moment om hem een aantal vragen over zijn vakgebied en zijn onderzoek te stellen.

N.B. Athenaeum verkoopt studieboeken voor verschillende studies aan de HvA en UvA. Een van die studies is Algemene Cultuurwetenschappen.

U geeft les bij Algemene Cultuurwetenschappen, wat houdt dit vakgebied precies in?

Algemene Cultuurwetenschappen is een vakgroep, waarbinnen diverse benaderingen van de cultuur worden aangeboden, waaronder cultuursociologie, cultuurgeschiedenis, erfgoedstudies en museumkunde. De belangstelling richt zich daarbij zowel op 'hoge' als 'lage' cultuur. Studenten worden opgeleid tot kritische, onafhankelijk denkende professionals die een rol kunnen spelen in de werelden van de cultuurpolitiek en het cultuurbeleid, van culturele, kunstzinnige en museale instellingen, media, debatorganisaties, het onderwijs, en het wetenschappelijke onderzoek naar cultuur zelf.

Welke theoretici binnen uw vakgebied zijn het interessants voor de belangstellende leek, denkt u? En waarom?

Zelf geef ik - dit studiejaar overigens voor het laatst - drie collegereeksen, te weten Canon van de Europese Cultuur (samen met diverse collega's), Cultuurbeschouwing en Autonomie & Engagement - grotendeels historische vakken die niet representatief zijn voor de hele opleiding. Ik kan dus onmogelijk voor de opleiding als geheel spreken.

In mijn colleges komen talloze denkers en dichters voorbij, zonder dat er één specifieke theoreticus maatgevend is. Wel laat ik mijn studenten die het werkcollege Engagement & Autonomie volgen, altijd Als in een donkere spiegel. De kunst in de moderne filosofie (2002) van Frank Vande Veire lezen, een heldere en stimulerende inleiding op de moderne esthetica aan de hand van een tiental belangwekkende schrijvers en filosofen, van Kant en Hegel tot en met Bataille en Derrida.

In hoeverre heeft uw lespraktijk invloed gehad op uw proefschrift?

Ik geef sinds jaar en dag een werkcollege (Autonomie & Engagement) waarin de stof van mijn proefschrift voor een deel voorbij komt, al gaat het college veel meer over de latere esthetica en literatuur van de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw. Directe invloed van de lespraktijk zie ik eerlijk gezegd niet. De esthetische revolutie ligt eerder in het verlengde van mijn vroegere boeken, bijvoorbeeld Schoten in de concertzaal (1993) of De schaduw van de Vooruitgang (2003).

De titel van uw proefschrift is De esthetische revolutie, kunt u uitleggen wat deze esthetische revolutie volgens u is?

In De esthetische revolutie gaat het om de grote verandering die in de achttiende eeuw heeft plaatsgevonden in het westerse denken over kunst en literatuur. De klassieke kunstopvatting maakte - in het rijke esthetische debat van de Verlichting - plaats voor de moderne kunstopvatting, die voor het eerst in volle omvang door de Romantiek werd verwoord. In feite ontstond er een volstrekt andere manier van denken, spreken en indelen van de kunsten, die in grote lijnen nog altijd de onze is. Iets waarvan we ons twee eeuwen later amper nog bewust zijn.

Het traditionele systeem van de vrije en mechanische kunsten (artes) raakt in onbruik, en de 'schone kunsten' komen op als nieuwe categorie. Tegelijkertijd ontwerpt de Duitse filosoof Baumgarten de 'esthetica', als een afzonderlijke filosofische discipline die zich bezighoudt met de zintuiglijke kennis en met de poëzie. En ten slotte vinden Moritz en Kant de esthetische autonomie uit, waardoor het moderne kwalitatieve, onderscheidende begrip 'kunst' (en 'literatuur') mogelijk wordt.

Pas sinds die tijd kun je de vraag stellen of iets (een schilderij, roman, popsong etc.) 'kunst' is of 'literatuur'. De nu simpele vraag of André Hazes 'kunst' is zou voordien door niemand zijn begrepen. Met deze autonomisering van de kunst ontstaat ook het nog altijd gehanteerde, zij het zelden onomstreden onderscheid tussen kunst en kitsch.

Een bijkomend aspect van deze esthetische revolutie is dat zij een rangverhoging van de kunst, in het bijzonder van de 'poëzie', met zich meebrengt. Door hun autonoom-worden verliezen kunst en poëzie hun traditionele - ondergeschikte - functie in dienst van religie en politiek; zij moeten voortaan zelf hun maatschappelijke functie en betekenis bepalen. Dat resulteert bij de romantici in een extreme waardering van de poëzie als bron van alle beschaving, een actualisering van het klassieke idee dat de goden de mensheid de beschaving hadden geschonken via de zang van de dichters. In de verlichte crisis van de achttiende eeuw (met de Franse Revolutie als dramatisch hoogtepunt) zouden de dichters die rol wellicht opnieuw kunnen spelen.

Je zou dit het romantische engagement kunnen noemen, dat pas mogelijk wordt als een bewust gekozen engagement dankzij de esthetische autonomie, vóór die tijd viel er immers niets te kiezen. Een andere consequentie is dat kunstenaars en dichters ontgoocheld raken, als dit engagement geen succes heeft, en vervolgens de kunst uitdrukkelijk afzonderen van de wereld.

Ook l'art pour l'art wordt dus pas mogelijk dankzij de esthetische autonomie, net als het romantische engagement. Beide, l'art pour l'art en autonomie, vallen niet per se samen, maar het eerste is een mogelijke, zij het niet noodzakelijke consequentie van het laatste.

U maakt in uw dissertatie nadrukkelijk een onderscheid tussen de Romantiek als historische stroming en de romantische kunstopvatting. Wat is het verschil tussen beide?

Als historische stroming strekt de Romantiek zich uit van 1770 tot 1850, het moderne kunstbegrip dat met de Romantiek opkomt, duurt tot op de dag van vandaag. De 'historische' Romantiek associëren we met allerlei formele kenmerken en inhoudelijke thema's, zoals vrijere versvormen, de promotie van de roman, het samengaan van banaal en verheven, de vrijheid van de kunstenaar, de cultus van de Middeleeuwen, de eenheid met de natuur, de dichter als profeet en nationale leidsman, de aanbidding van de liefde, gevoelsuitstortingen en poëtisch doodsverlangen.

Tegelijkertijd zijn er toen diverse nieuwe esthetische en poëticale ideeën en categorieën opgekomen, die met elkaar een geheel nieuw kunstbegrip vormen. Hiertoe behoren onder andere de volgende noties: een kunstwerk is meer dan amusement of informatie, een kunstenaar is origineel en mijdt clichés, genres zijn niet verplichtend ten opzichte van de inhoud, kunst of literatuur kan over alles gaan, kunst mag - en moet zelfs - kritisch staan tegenover de heersende zeden en gewoonten, kunst onthult iets wat in wetenschap of filosofie niet zo te vinden is, de kunstenaar is zijn tijd vaak vooruit, kunst kan het leven veranderen in plaats van het alleen maar af te beelden, een kunstwerk verlegt grenzen en daarin schuilt een belangrijke waarde van kunst.

Deze noties, onverbrekelijk verbonden met de kwalitatieve begrippen 'kunst' en 'literatuur', zijn hun geldigheid in 1850 niet kwijtgeraakt, maar liggen ook ten grondslag aan vrijwel alle kunst- en literatuurstromingen die zich na de Romantiek hebben voorgedaan.

Is de rol van de romantische kunstopvatting (de romantisch-moderne kunstopvatting) uitgespeeld?

Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Het is duidelijk dat diverse ideeën en categorieën die het romantisch-moderne kunstbegrip schragen aan erosie onderhevig zijn. Geloven we nog echt dat kunst het leven verandert? Is originaliteit nog altijd een dwingende eis sinds het postmodernisme? Wordt de esthetische autonomie niet opgeslokt door de toenemende commercialisering van de kunstwereld?

Aan alle kanten rukt de scepsis op. Het is 'crisis' in de kunst en de literatuur, maar dat is eigenlijk de normale toestand sinds hun autonomie werd uitgeroepen. Sindsdien moeten kunst en literatuur steeds weer zelf hun zin en functie heruitvinden. Dat neemt niet weg dat kunstbegrippen eindig en contingent zijn. Dus ja, er kan een eind aan komen, net zoals dat is gebeurd in de achttiende eeuw met het klassieke kunstbegrip.

Het vervelende is alleen dat je dit einde pas achteraf kunt vaststellen, nadat het zich heeft voltrokken en nadat een nieuw kunstbegrip voor het oude in de plaats is gekomen. Van een nieuw kunstbegrip dat het romantisch-moderne kunstbegrip moet vervangen, zie ik nog geen duidelijk herkenbare sporen of tekenen, al zou het feit dat we er nu zo uitdrukkelijk over nadenken ook als een indicatie kunnen worden gezien.

pro-mbooks1 : athenaeum