De toekomst van het boekenvak

01 maart 2016
|

Athenaeum viert in 2016 het vijftigjarig jubileum, met feest en korting én iedere maand een bijdrage over boekhandels in het algemeen en Athenaeum in het bijzonder. Na Maarten Asscher en Niña Weijers komt nu Joubert Pignon aan het woord.

Toen mijn tweede boek was verschenen vertelde mijn uitgever fantastisch nieuws te hebben. Een boekwinkel had een derde van de oplage ingekocht. De uitgever zei dat de boekwinkel daar wel iets voor terug wilde. Omdat de uitgever zeker wist dat ik akkoord zou gaan met de voorwaarde waren ze alvast akkoord gegaan. De boekwinkel wilde dat ik daar kwam werken totdat alle tweehonderdvijftig boeken waren verkocht. Ik vroeg mijn uitgever waarom. Mijn uitgever zei dat dit de toekomst van het boekenvak is, dat auteurs zich actiever met de verkoop moeten gaan bemoeien. Mijn uitgever zei dat ik voor morgen stond ingeroosterd bij Athenaeum. ‘Oké,’ zei ik, ‘de Gedempte Oude Gracht is vlakbij mijn huis, een kwartier lopen en ik ben er.’ ‘Nee,’ zei mijn uitgever, ‘het gaat om een andere boekwinkel van Athenaeum, in Amsterdam, op het Spui.’ Ik zou eerst met de trein moeten en daarna nog twintig minuten moeten lopen. Lopen is geen pretje als je, zoals ik, je dagen rokend en drinkend achter een tafel doorbrengt en af een toe een komma in een openstaand Word-document typt om de komma na een kwartier toch maar weer weg te halen.

De volgende dag stond ik voor de boekwinkel op het Spui in Amsterdam. Natuurlijk regende het. Natuurlijk was ik veel te vroeg. De regenschermen waren nog niet naar beneden gelaten.

De winkel ging open en ik liep naar binnen. De winkelchef stond me op te wachten. Ik kreeg geen hand. Hij wees op dozen met boeken en zei: ‘Jouw boek. Til de dozen naar beneden.’ Hij liep naar buiten om te roken. Ik tilde de dozen naar beneden, twee trappen af naar de voorraadkelder en nam me voor in het vervolg dunnere boeken te schrijven.

In de voorraadkelder zat A.H.J. Dautzenberg aan een lange tafel boekenleggers op kleur te sorteren. ‘Werk jij ook hier,’ vroeg ik. Hij wees op stapels en stapels van zijn boek De Fictiefabriek. Ik telde er minstens duizend. ‘Voorlopig nog wel,’ zei hij en hij legde een blauwe boekenlegger bij de blauwe boekenleggers.

In de winkel wees de winkelchef op een stapel van mijn boeken. ‘Als het je lukt daar eentje van te verkopen is het een goed begin,’ zei hij. Hij liep naar buiten om te roken. Terwijl de medewerkers van de boekwinkel aan het bureau op de eerste verdieping koffie dronken stond ik achter de kassa. Een klant kwam de winkel binnen. Ik probeerde hem, zoals goed gebruik is onder personeel in boekwinkels, te negeren maar omdat hij me aansprak lukte dat niet. De man zei dat hij voor een jongeman een bundel met korte verhalen zocht, als cadeau. Het is dat God niet bestaat, anders zou hij zeker op mijn hand zijn. Ik pakte mijn eigen boek en prees het aan met superlatieven waarvan ik wist dat de verhalenbundel ze niet waar zou maken. Ik maakte de fout door te zeggen dat het boek hier en daar ook humoristische elementen bevatte. De man trok een vies gezicht en zei dat het niet zo’n simpel boek hoefde te zijn, dat het cadeau best iets meer inhoud mocht hebben. Uit de kast pakte ik het enige exemplaar van Een volstrekt nutteloos mens van Jori Stam. Ik zei dat het vlot geschreven was in een nietsontziende stijl. De man zei dat dit precies was wat hij zocht en dat ik het moest inpakken. Gelukkig heb ik ooit in een dierenwinkel gewerkt en rond Dierendag meer dozen Brekkies ingepakt dan me lief is.

Ik probeerde mijn boek nog een paar keer te verkopen aan klanten. Ik liet weg dat er om het boek te lachen viel, maar omdat ik steeds niet goed uitgelegd kreeg waar het boek nu precies over ging, verkocht ik nul exemplaren.

Ik mocht geen pauze nemen, de boterhammen die ik ’s ochtends thuis smeerde bleven in mijn rugtas zitten. De winkelchef zei: ‘Lijden is goed voor een schrijver. Dat komt je oeuvre ten goede.’ Daarna liep hij naar buiten om te roken.

Nu, bijna een jaar nadat mijn boek verschenen is, werk ik twee keer per week bij Athenaeum Boekhandel op het Spui in Amsterdam. Er is één keer een boek van mij verkocht, door iemand anders, maar de klant die het kocht kwam het na een paar dagen weer ruilen. Vijf exemplaren werden een keer door een onverlaat met een stanleymes bewerkt. De beschadigde exemplaren werden door de boekwinkel omgeruild voor exemplaren van Dit kan niet waar zijn van Joris Luyendijk. Verder heeft de uitgeverij gelijk gekregen en bleek zo’n deal inderdaad de toekomst van het boekenvak te zijn. De broers Heerma van Voss rijden iedere dag met een busje heen en weer tussen de diverse filialen van Athenaeum. L.H. Wiener beheert de sociale media-kanalen. Nyk de Vries gaat iedere middag met thee rond. Jamal Ouariachi lapt iedere woensdag de ramen. Martijn Neggers vouwt de hoesjes voor de boekenbonnen. En A.H.J. Dautzenberg? Tja, die zit iedere dag in de voorraadkelder de boekenleggers op kleur te sorteren en dat terwijl er bij Athenaeum niet eens boekenleggers worden verkocht.

Voordat hij naar buiten liep om te roken zei de winkelchef dat het hem een leuk idee leek om dit jaar vijftig schrijvers te hebben rondlopen. De winkel bestaat immers vijftig jaar. Het is een leuk idee, maar als je het mij vraagt geeft het ook een hoop onrust, al die schrijvers over de vloer met hun onvermogen om met de ware werkelijkheid om te gaan. Maar goed, wie ben ik? Ik ben iemand die nog tweehonderdvijfenveertig exemplaren van zijn eigen boek moet verkopen en dan vrij is om aan een nieuw boek te beginnen. Naar het schijnt heeft Scheltema al interesse getoond om een deel van de oplage in te kopen.

pro-mbooks1 : athenaeum