Vijfentwintig jaar Athenaeum Boekhandel Literaire duiventil en dorpspomp

01 december 2016
|

Vandaag schrijft Tracy Metz in de jubileumreeks over Athenaeum als haar geboorteplaats. Bij gelegenheid daarvan hernemen we haar stuk in NRC Handelsblad van 27 mei 1991, over het vijfentwintigjarig bestaan van de boekhandel.

De oprichters van Athenaeum, Johan Polak en Rob van Gennep, hadden al vier jaar samen met Jaap Jansen een eigen uitgeverij toen ze in 1966 besloten een boekhandel te beginnen. Over de vraag wie de auctor intellectualis was, verschillen de lezingen, maar in ieder geval was het voor hen duidelijk dat de chique, wat stoffige Amsterdamse boekhandels in die woelige tijden van Provo en happenings op het Spui, achterhaald waren. ‘In Londen waren er toen een paar boekwinkels met krantjes, vlugschriften, posters: heel informeel, maar een mooie boekenvoorraad’, vertelt Van Gennep. ‘Ik dacht: ook al maakt de uitgeverij nog verlies, we moeten iets doen met de opkomende jongerencultuur. Niet zozeer links als wel een plek waar je bijvoorbeeld de underground comics uit Amerika kon krijgen, het manifest van Nieuw Links Tien over Rood, de nieuwste pamfletten van D66.’ ‘We gingen overal achteraan, het was een erezaak om het allernieuwste te hebben’, zegt Jan Meng, die er vanaf 1969 werkte, eerst in het Nieuwscentrum en tot vorig jaar in de boekhandel. ‘We haalden niet alleen bladen als Ramparts en Rolling Stone in huis, maar ook Zap Comix, de Furry Freak Brothers, songbooks van Dylan en Donovan en posters met seks en politiek in day-glo inkt erop, 6oo//eg-platen uit Amerika. Een cowboy-tijd! Ondertussen zorgde Johan voor de basis: Mann, Musil, Purdy, Isherwood...’

In 1966 vereiste het een vooruitziende blik om in het Spui een potentiële toplocatie te zien. ‘Het was een miezerig pleintje’, vertelt Van Gennep. ‘De cafés Hoppe en Zwart waren lang niet zo populair als nu. Rondom het Lieverdje was er een heel klein stukje sierbestrating, maar verder heeft het de eerste vier jaar volgestaan met auto's.’ Toch kozen ze bij het vertrek van galerie Karbargeboer, die in zigeunermeisjes en heidelandschappen deed, voor deze plek in de stad. Architecten Wiek Röling en Jean-Patrice Girod verbouwden de benedenruimtes tot boekwinkel; boven kwamen woningen voor het personeel. Amsterdam had een nieuw hart gekregen, een 'magisch centrum'. De onhandige hoge ramen werden niet alleen etalage, maar ook podia: een voor de nieuwste boeken, een voor een actueel thema. Roemrucht is nog altijd de etalage die bij de verschijning van een kinderboek van Joost Roelofsz met tien cavia's werd 'ingericht'. ‘Hebben die cavia's soms een boek geschreven?’ schijnt Rob van Gennep te hebben geroepen. Kennelijk verdroegen de cavia's het boekwezen niet, want toen de etalage opnieuw moest worden ingericht bleek de helft dood. In 1969 werd de pennenwinkel ernaast het Nieuwscentrum, naar het voorbeeld van de AKO-winkel van Ko van Leest in de Reguliersbreestraat. Van Leest — ‘Ik heb het meeste geleerd van groentewinkels’ — doorbrak de stijfheid van de traditionele boekwinkel en stalde het aanbod uit in kisten op de stoep. Van Leest stond een echt journalistiek brandpunt voor ogen: zelf gaf hij met een microfoon een paar keer per dag commentaar op het laatste nieuws en hij haalde Henk van Stipriaan binnen met zijn radioprogramma Vara's Spitsuur, een traditie die de rebelse Radio Stad jaren later opnieuw oppikte. Beneden was er een leestafel en in het begin stonden er tikmachines voor journalisten om nog snel de laatste editie te kunnen halen, maar die werden al snel ontvreemd.

Het Nieuwscentrum werd de thuisbasis van het 'nietjesproletariaat' en zelfs verkiezingscentrum van de Kabouters, die daadwerkelijk drie zetels in de Amsterdamse gemeenteraad veroverden. Dat links-liberale beginsel dat alles er te koop moest zijn, is in de loop van de tijd diverse belangengroepen in het verkeerde keelgat geschoten. Zo sleurden feministes de stapel Playboys demonstratief de zaak uit en de gracht in; leden van een pro-Israel-groepering hebben eens het Nieuwscentrum met een brandblusser volgespoten uit protest tegen de verkoop van het Palestina Bulletin. Ook de politie hield Athenaeum in het oog, zoals bleek uit de inbeslagneming van het Anarchistisch Kookboek wegens een recept voor bommen. De vrijheid van meningsuiting werd echter niet tot elke prijs doorgedreven. Culinair publicist Johannes van Dam, die begin jaren zeventig bij Athenaeum op de 'vloer' werkte, herinnert zich een confrontatie over een poster van de 'metro-rat', die met een slopersbal aan zijn staart de weg vrijmaakte voor de omstreden metro. ‘Ineens stond er een ploeg metro-arbeiders in de winkel die alles kort en klein zouden slaan als die poster niet werd weggehaald. Ik was dat absoluut niet van plan, maar op dat moment kwam Johan binnen en liet de poster direct weghalen.’ Het meest recente incident was in 1982, toen de boekhandels Athenaeum en Van Gennep door Onkruit gestolen papieren van het Provinciaal Militair Commando te koop aanboden. Athenaeum-directeur Guus Schut en Rob van Gennep hebben de nacht in de cel doorgebracht op verdenking van heling en openbaarmaking van staatsgeheimen.

Al vóór de opening van Athenaeum waren de politieke tegenstellingen tussen Polak en Van Gennep zich gaan manifesteren. Polak wilde bijvoorbeeld niet dat er op de schildersstellages werd geklommen om foto's te maken van de Provo-happenings. Veel ergerlijker waren de 'Van Gennepadepten' die met speldjes van Mao rondliepen.

‘Ik vond de ontwikkeling in communistische richting die Rob nam erg vervelend’, zegt Polak nu. ‘Zelf heb ik een gruwelijke hekel aan het communisme. Bovendien hoort daarbij dat je mensen zo nors mogelijk bejegent. Maar de klant komt niet naar de boekwinkel om te worden geïndoctrineerd.’ Een groot deel van het personeel is toen verdwenen in wat de geschiedenis is ingegaan als De Maoïstische Coup , hoewel Van Gennep naar eigen zeggen nooit communist is geweest. Bij dezelfde linkse ideologie hoorde het maken van zo weinig mogelijk winst. De eerste zeven of acht jaar leed Athenaeum dan ook verlies; nog altijd spreken alle betrokkenen met be- en verwondering over het feit dat Johan Polak de boekhandel maar bleef financieren. ‘Alle beginnende boekwinkels lijden verlies’, zegt Van Gennep, ‘maar dit duurde wel lang. Ik denk dat er soms wat gemakkelijk met Johans geld werd omgegaan.’ Die mentaliteit werkte wellicht door op de klanten. De gerenommeerde vertaler Peter Verstegen bijvoorbeeld was verontwaardigd toen bleek dat het Nieuwscentrum een deel van de opbrengst wilde van zijn Zwartboek voor vertalers'. Dus ging Verstegen zelf maar voor het Nieuwscentrum staan om het uit te venten, met als cryptische slogan 'De taxichauffeurs staan achter de vertalers'.

Binnen tweeënhalf jaar hadden de interne politieke tegenstellingen zich zo toegespitst dat Polak en Van Gennep in 1968 besloten ieder huns weegs te gaan; in 1969 opende Van Gennep zijn eigen politiek georiënteerde winkel in de Nes. ‘Ik was begonnen met de Kritiese Biblioteek, waar Johan niet zo veel mee op had. En terwijl het Dagboek van Che Guevara — dat we met z'n achten in drie dagen tijd hebben vertaald — met duizenden werd verkocht ging de opbrengst zitten in het verzameld werk van P.C. Boutens, waarmee ik als vertegenwoordiger van onze uitgeverij langs de boekhandels moest. Ook dat nog.’ Van Gennep kan Polak niet genoeg prijzen voor de coulante financiële afwikkeling van hun scheiding. Ook het personeel plukt nog steeds de vruchten van zijn generositeit: in 1976 schonk hij zeventig procent van de aandelen aan de Stichting Personeelsfonds Athenaeum Boekhandel. Statutair doel van de stichting: ‘het bevorderen van de geestelijke en materiële belangen’ van de werknemers, 'mijn kinderen' zoals Polak ze nog altijd noemt.

De eerste Athenaeum-boekhandel was in feite niet op het Spui maar op de Van Woustraat, in de voormalige boekwinkel van Bea en Wim Polak, later wethouder van Amsterdam. Pas enkele maanden later ging de zaak op het Spui open. Er zijn ook filialen in de Amsterdamse Banstraat en zelfs in Maastricht geweest, maar dat duurde niet lang. Wel is drie jaar geleden een tweede winkel in Haarlem opgericht. Inmiddels bedraagt de omzet van de twee boekwinkels en het Nieuwscentrum tien miljoen gulden per jaar. Directeur Guus Schut: ‘Wat omzet betreft zitten we tussen servet en tafellaken in: de grote concerns zetten via hun boekwinkels natuurlijk veel meer om. Maar Athenaeum is een van de zeer weinige boekhandels die volstrekt onafhankelijk zijn van welke aankoopcombinatie of welk uitgeversconcern ook. De laatste der Mohikanen. Dat geeft iets strijdbaars.’ Het werken bij Athenaeum was — en is voor sommigen nog steeds — dan ook niet zo maar een baan, maar een roeping. ‘Veel mensen hebben zich uit de naad gewerkt voor het idee van Athenaeum’, zegt Jan Meng. ‘We wisten dat daar iets fantastisch gebeurde. Iedereen wilde er zijn, erbij zijn. We leefden in de winkel en sommigen, onder wie ik, woonden erboven.’ Als werknemer trad je dus toe tot een coterie, een soort literair complot. Anton de Goede, die er vijf jaar als boekverkoper werkte, weet nog hoe geïmponeerd hij was dat hij aan één tafel zat met de flamboyante uitgever Geert van Oorschot die zijn nieuwe titels kwam aanbieden. Van Oorschot — hoed, vlinderdas, sigaar — wist zijn status als legende uit te buiten en splitste Athenaeum honderd sets van het verzameld werk van Couperus in de maag. ‘Zes jaar heeft het gekost om ze — met flinke korting — kwijt te raken.’

Nog altijd werkt de helft van de dertig personeelsleden er langer dan tien jaar. Toen Jan Meng vorig jaar vertrok ging zijn eretitel 'Mister Athenaeum' over op Jacques Asselman, eveneens van het eerste uur. Asselman is behalve om zijn brede kennis en uitgaven in eigen beheer, ook bekend om de katholieke missen die hij in zijn woning boven de winkel houdt, met zichzelf in de rol van priester. De wetenschap tot de uitverkorenen te behoren, kan echter hautain overkomen. In uitgeverskringen valt de kritiek te beluisteren dat Athenaeum door een zekere zelfgenoegzaamheid wordt bedreigd. 'Als ik mijn nieuwe titels kom aanbieden word ik niet meer met enthousiasme en commentaar begroet, maar met een zweem van vermoeidheid', is de teneur van de opmerkingen die zij overigens alleen op voorwaarde van anonimiteit willen prijsgeven. Evenmin stellen alle klanten het op prijs dat hun naam door de zaak schalt zodra ze over de drempel stappen. Anton de Goede herinnert zich een auteur die twee exemplaren van zijn eigen boek kocht en aan de kassa te horen kreeg: ‘Is die uitgever van u zo krenterig dat u uw eigen boek moet kópen?’ Meer dan één Bekende Nederlander heeft machteloos moeten toezien hoe een praatje met een boekverkoper abrupt werd beëindigd omdat er een Nog Bekendere Nederlander binnenkwam. ‘Ook ik heb me schuldig gemaakt aan roddel en star-spotting'’, geeft De Goede toe. ‘Maar laten we wel wezen, het is toch spannend om te zien dat Renate Rubinstein en Jaap van Heerden elkaar bij de kassa treffen als haar boek over hem net uit is?’

pro-mbooks1 : athenaeum