De eerste strofen van Finisterre van Eugenio Montale, vertaald door Liesje Schreuders

09 januari 2018
| | | |

Liesje Schreuders vertaalde Finisterre, vijftien gedichten van Nobelprijswinnaar Eugenio Montale. Voor Athenaeum.nl schreef ze een toelichting bij haar vertaling van de eerste strofen van het openingsgedicht.

La bufera che sgronda sulle foglie
dure della magnolia i lunghi tuoni
marzolini e la grandine,

(i suoni di cristallo nel tuo nido
notturno ti sorprendono, dell'oro
che s'è spento sui mogani, sul taglio
dei libri rilegati, brucia ancora
una grana di zucchero nel guscio
delle tue palpebre)

il lampo che candisce
alberi e muri e li sorprende in quella
eternità d'istante ...

De storm die op de harde bladeren
van de magnolia zijn lange maartse slagen
en zijn hagel druipt,

(het kristalgeluid verrast je in je nachtelijke
nest; van het goud dat is uitgedoofd
op de mahoniehouten meubels, op de snede
van de ingebonden boeken, brandt nog
een korrel suiker in de schulp
van je oogleden)

de lichtflits die de muren
en bomen in het wit zet en ze in dat
moment voor eeuwig verrast ...

Bij eerste lezing van de eerste woorden van de eerste zin van het eerste gedicht van wat later Montales derde bundel zou worden... Sorry, ik begin opnieuw.

Bij eerste lezing van dit kleine stukje zin van Eugenio Montale vroeg ik me voor de zoveelste keer af in hoeverre het collectief geheugen bestaat, dat beelden in ons achterlaat van tijden die we zelf niet hebben meegemaakt.

Ik dacht aan de film Novecento van Bertolucci, aan scènes uit die film die zich afspelen in de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw. Het personage Ada, gespeeld door (ik heb het even opgezocht) Dominique Sanda, die de artistieke naïviteit van het interbellum personifieert, geperverteerd door de bezittende klasse die op haar beurt weer geperverteerd en meegesleurd wordt naar haar ondergang door het fascisme: Ada zit in een automobiel en gilt.

Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, dat is: de wereld die pas wordt gewekt uit haar artistieke droom op het moment dat ze definitief in elkaar stort. De oorlog die zich achteraf al leek aan te kondigen in alles wat de hoofdpersonen hebben meegemaakt, de vernietiging van de liefde, de waanzin. Het was of die beelden ergens in mij gegrift stonden en dit gedicht ze weer tot leven wekte.

Storten, stromen, druipen

Het vertalen van deze eerste zin leek me nu niet meteen zo'n moeilijke opdracht. Je vertaalt gewoon zoals het er staat, woord voor woord. Daarna pas je er een Nederlandse syntaxis op toe en klaar. Naïef, misschien, maar ik dacht dat het zo kon. Dat ik het kon. Voor elk woord in het Italiaans is er toch een Nederlands equivalent? Ik vertaalde bufera met storm, magnolia met magnolia en lunghi tuoni marzolini met lange maartse slagen - donderslagen, welteverstaan. Het woord sgronda moest ik opzoeken: tot op de laatste druppel leegschenken, afdruipen, uitlekken, (uit laten) druipen.

Uit verder onderzoek in een It-It-woordenboek bleek dat grondare (zonder s) gutsen betekent, zoals zweet van een voorhoofd of bloed uit een wond. En een s als voorvoegsel kán in het Italiaans een iteratieve betekenis hebben, of in elk geval een versterkende. Maar grondare betekent ook druipen, stromen, laten druipen. Een grondaia is een dakgoot. Zoiets, dus.

Overleg met een native speaker leerde mij dat het hier inderdaad ging om iets wat je met een vloeistof doet, wat gepaard gaat met een zekere laissez-faire en met een beweging van de vloeistof van boven naar beneden.

Hoe zeggen we dat in het Nederlands? Schenken, inderdaad, maar daar heb je een kan voor nodig of iets anders wat de vloeistof bevat en je hebt er vooral een tweede object voor nodig dat de vloeistof netjes opvangt, anders is het morsen. Lekken, dat is al beter, maar daar zit iets viezigs in, iets defects. Storten was een goede optie, hoewel dat niet iets is wat je per se met vloeistof doet, en hoewel dat bovendien een beweging is in één keer, niet iteratief.

De onvolprezen Frans Denissen heeft in zijn vertaling van dit gedicht gekozen voor 'strooit' als equivalent van sgronda. Daar zit wat in. De storm strooit zijn donderslagen en hagelkorrels om zich heen. Als Nederlander moet ik daarbij echter ook meteen aan Sinterklaas denken en bovendien is strooien een horizontale, geen verticale beweging.

Uiteindelijk leek stort mij de beste vertaling, of druipt. Maar welke van de twee? Stort heeft meer energie, druipt heeft meer feeling met het gutsen van het zweet en bloed. Ik overlegde nog eens met een native speaker die ook wat Nederlands verstond. Die wees mij er nogmaals op dat het lijdend voorwerp in deze zin in de eerste plaats de lunghi tuoni marzolini, de lange maartse slagen zijn terwijl het werkwoord sgrondare eigenlijk een intransitieve feel heeft. Montale gebruikt dus een intransitief werkwoord op transitieve manier? Kan dat, vroeg ik. Jawel... kan wel. Maar ook weer niet.

In deze zin barst er dus een storm los, beginnend met het aanzwellende geluid van de donder en het getik van de hagel op de bladeren: een weersomstandigheid, een gebeurtenis, geen handeling. Maar toch wordt de storm handelend opgevoerd. Dát bevreemdende taalgebruik moest ik zien weer te geven in de vertaling, in de inhoud, maar ook in de klank ervan, want diezelfde verveemding van de grammatica zit ook in Montales opeenvolging van klanken. Ik begreep nu beter waarom Denissen strooit had gekozen: wellicht omdat het (een beetje) allitereert met storm, omdat het een geluid weergeeft én een handeling. Montale heeft die halve alliteratie ook in sgronda met grandine. Maar dan nog... strooit, druipt en stort kunnen wat klank betreft alle drie en geen van drieën zijn ze perfect. Alleen druipt heeft assonanties met geluid en uitgedoofd en is een intransitief werkwoord dat je ook transitief kan gebruiken. In het licht van het héle gedicht leek druipt me dus beter. Ik begin nu weer te twijfelen...

Metrum

Afijn. Toen ik dus eenmaal woord voor woord had vertaald, begon ik oog te krijgen voor Montales klankgebruik en ritmiek, de vorm van zijn gedichten, de structuur die niet los staat van de inhoud. Tuoni vormt een binnenrijm met suoni, er zijn assonanties en alliteraties en echo's van 'moeilijk' samengestelde klanken (sgr, rz, gl, uo), diftongen en tongtwisters waarmee de uitbarstingen, de onwillekeurige verspreiding (het losbarsten) van geluiden van de storm wordt nagebootst. Een 'sprung rhythm', zoals Montale het zelf in navolging van John Hopkins noemde. Bovendien een bizar patroon van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen over het vers. Wat zinsbouw betreft één lange zin die onderbroken wordt door haakjes en die niet eens af is. Hoe zou ik dat allemaal kunnen overbrengen met een Nederlands dat zulke andere klankwetten en klemtonen, zinsbouw en lengte van zinnen kent dan het Italiaans?

Ik hield ermee op, ging wat anders doen en toen ik er jaren later weer eens naar keek, leek het me opeens een goed idee, ik weet niet meer waarom, om lettergrepen te gaan tellen. Nooit doen! Ik kon er tenminste niet meer mee ophouden. Ik heb uiteindelijk verschillende vertalingen uren achter elkaar, zitten scanderen, tot ik het enjambement op de juiste plek had (waarbij ik weer afweek van Montales metrum), tot het metrum klopte (waarbij ik weer afweek van de juiste syntaxis), et cetera.

Ik besloot om eerst eens wat meer te gaan lezen over deze dichter en dit gedicht, zijn werk, zijn leven. Ik kwam erachter dat Montale in vrijwel alle gedichten de traditionele Italiaanse versvorm, de endecasillabo, inzet voor een modernistisch, weerbarstig (dus niet 'mooi', traditioneel-romantisch) taalgebruik. Zou ik dat in het Nederlands ook kunnen? Wij kennen de endecasillabo (het elflettergrepig vers) eigenlijk helemaal niet, want wij tellen geen lettergrepen, wij tellen versvoeten. Ons 'natuurlijk' metrum is de jambe. Wij beklemtonen in plaats van dat we accentueren; we eindigen onze woorden doorgaans met een medeklinker en passen willekeurig elisie en synalephe toe.

Moest ik dus kiezen voor een Nederlands metrum, passend bij de Nederlandse woorden, of de Nederlandse woorden min of meer forceren in een Italiaanse maatvorm?

Op die vraag bleef het neerkomen, hoe ver ik ook in de gedichten verstrikt raakte. Tien lettergrepen per vers, klemtonen op de zesde of de vierde, rijm en binnenrijm waar mogelijk? Rationeel, als een detective te werk gaan: gewoon doen wat je moet doen? Of juist vrij vertalen: zelf een ritme, een maat kiezen en die vorm maar een schop onder de kont geven in de hoop dat hij vanzelf op zijn plaats terechtkomt? Romantisch zijn of realistisch? Modern in de subjectieve, of in de objectieve betekenis van het woord? Mijn taalgevoel of mijn muzikaliteit laten spreken? Mijn zogenaamde poëtische intuïtie volgen? Wat als ik die nou helemaal niet had, als die pas ontstond in en door het vertalen zelf?

En dan begon ik weer van voren af aan. Je moet bij vertalingen érgens voor kiezen, je kan geen schuine streep invoegen, nieuwe woorden verzinnen (struipt, drooit, grutst), of het origineel dan maar laten staan.

Ik heb uiteindelijk gekozen voor de eerste optie, ik bedoel de tweede. Laten we zeggen de middelste. For the sport, ik zie er verder geen hoger doel in, want ik geloof dat een vertaald gedicht altijd met zichzelf in tegenspraak blijft, hoe vaak je het ook aanpast aan je veranderende inzichten of ongeduld.

Toch denk ik dat er wel zoiets als een juiste vertaling is, in de zin van tegengesteld aan een niet helemaal juiste vertaling. Ik geloof dat dát dan ook het surplus is dat je als vertaler aan een gedicht meegeeft wanneer je het in je eigen taal hebt overgezet: je zegt, als het goed is, precies hetzelfde als de dichter, maar dan anders. En daar blijft het bij.

Liesje Schreuders (1979) is schrijver en docent literatuurgeschiedenis. Ze heeft literatuurwetenschap en Italiaanse letterkunde gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en de Università di Roma Tre.

De eerste strofen van Finisterre van Eugenio Montale, vertaald door Liesje Schreuders

Delen op

pro-mbooks1 : athenaeum