Docenteninterview: Adriaan van Veldhuizen

29 augustus 2018
| | | |

Sinds kort werkt Athenaeum Boekhandel ook samen met de Historische Studievereniging Leiden voor de studieboekenverkoop. Reden te over om Adriaan van Veldhuizen, een van hun favoriete docenten, te interviewen. Over theorie en praktijk van de geschiedenis, over 'post'-tijdperken, over Napoleon en de bergbeklimmer, en de beste boeken om een betere historicus te worden.

Je bent politiek historicus, je schreef over de SDAP, en je onderzoek valt nu onder het KNAW-project Epochal Thinking. Kun je daar wat meer over vertellen?

Eigenlijk doe ik twee dingen: ik ben inderdaad in politieke geschiedenis gepromoveerd, maar de afgelopen jaren ben ik veel bezig geweest met geschiedtheorie, daarin ben ik ook afgestudeerd. Ik vind beide takken interessant, en ze laten zich goed combineren: als je geschiedtheorie doet, moet je immers ook weten hoe je geschiedenis in de praktijk bedrijft. Mijn proefschrift, De Partij. Over het politieke leven in de vroege SDAP (2015), is wel een typisch voorbeeld hóé je traditioneel historisch onderzoek moet doen, en het blijft een onderzoek waar ik nog veel aan heb, en veel op bouw. Ik zit binnen de geschiedtheorie dan ook niet aan de meest theoretische kant, de meest filosofische kant.

Het KNAW-project Epochal Thinking is wel een theoretisch ding. De onderzoeksvraag hangt samen met het historisme, een stroming van het einde negentiende eeuw die gaat over het idee dat er verschillende tijdperken zijn, en dat die op hun eigen waarden beoordeeld moeten worden. Elk tijdperk heeft zijn eigen kenmerken, zijn eigen soort samenleving. Dat tijdperkdenken gebruiken we ook vandaag de dag nog.

Op dit moment zijn we op zoek naar termen met het voorvoegsel 'post': post-modernisme, post-feminisme, post-truth. De term klinkt heel erg klassiek, maar we gebruiken hem pas veel sinds de jaren vijftig. Wat doet dat begrip dan in intellectuele zin? Het schept een nieuw tijdperk, het opent een idee, de schrijver positioneert zich ermee: we hadden tijdperk x, en nu leven we in post-x, en met die metafoor proberen we de samenleving te analyseren. We kijken vooral naar intellectuele geschiedenis, naar geschreven teksten, naar de manier waarop intellectuelen met hun tijd omgaan.
Dat is een snipper van het onderzoek. In het grotere project helpt 'post' ons vragen te beantwoorden als: Waarom denken mensen in tijdperken? Waarom is dat denken belangrijk? Welke gevolgen heeft dat? En hoe kunnen we daar achterkomen?

Tijdperkdenken gaat daarmee ook over nu. Elk historisch onderzoek doet dat natuurlijk: als je je verdiept in de slavernij, dan doe je dat niet alleen uit belangstelling voor de achttiende eeuw, maar juist ook door hoe dat doorwerkt in onze tijd. En nu worden we veel geconfronteerd met de vraag in welk tijdperk we zitten. Dan is het goed om te weten hoe die tijdperken gefabriceerd worden en hoe mensen dat eerder deden.

Een concreet voorbeeld? Voor De Groene Amsterdammer schreef ik 'De geschiedenis van de lange neus. Post-truth en de ervaring van de waarheid' (januari 2017). Je kunt over post-truth praten zonder het begrip 'waarheid' waardeloos te vinden.

Je geeft vakken over onder andere historiografie en geschiedtheorie. Dat vergt veel theorie - maar vast ook goede voorbeelden. Hoe verbind je de casus en de theorie?

Dat is inderdaad ingewikkeld. Ik geef een hoorcollege in het eerste jaar aan driehonderd studenten, die geen idee hebben wat geschiedschrijving is. En wat we eigenlijk doen, we leren onderzoek doen naar wat er in het verleden is gebeurd. Het belangrijkste is dat studenten leren dat onderzoek systematisch is en dat daar een element van schepping in zit.

Ik gebruik veel gedachte-experimenten in dat college. Ik vraag dan: wie van jullie heeft wel eens de film heeft gezien waarvan je het boek al had gelezen? Wat voelde je daarbij? De reacties zijn dan: teleurstelling, er mist van alles, personages zijn anders dan wat ik had verwacht. En ik zeg dan: het boek heeft je verbeelding geprikkeld - en een film doet dat op een andere manier.
Pas datzelfde fenomeen nu eens toe op de geschiedenis: hoe stel je je Napoleon voor? Op een paard, in een kathedraal, op het slagveld, op Elba, op St. Helena? Groot, klein, dik, dun? Als ik Napoleon op het bord teken, dan is de kans groot dat iedereen een andere Napoleon in zijn of haar hoofd heeft. Dat geldt zelfs voor zoiets als de Industriële Revolutie. Dat je een ander beeld hebt is niet fout, maar er is altijd een discrepantie tussen hoe verschillende mensen dingen zien, daar moet je je bewust van zijn. Dat komt omdat mensen hun verbeeldingskracht niet kunnen uitschakelen. Als historici bijvoorbeeld schrijven over schepen en hun aankomsten in verre oorden, kunnen ze niet anders dan iets van hun eigen inlevingsvermogen gebruiken om hun onderzoek verder te helpen. Dat persoonlijke element in de geschiedschrijving, is heel boeiend en ook belangrijk om over te brengen aan studenten.

Nog zo'n gedachte-experiment. Je ziet een bergbeklimmer lopen. Hij verdwijnt even uit beeld, en dan zie je hem weer. Je denkt: het is dezelfde bergbeklimmer, en je vraagt je af: wat is er gebeurd tussen dat ene en het andere moment? Dat laat zich vergelijken met een historicus die twee bronnen heeft en zich afvraagt: wat zit er tussen? Bij het beantwoorden van die vraag komen altijd argumentatie en interpretatie kijken - jíj breit het verhaal rond. Met luchtfoto's, reisverslagen, sporen ter plaatse. En je kan altijd een fout maken. Dat is bij historici niet anders en studenten moeten zich daar bewust van zijn.

Studenten moeten daarbij Robert C. Williams' The Historian’s Toolbox: A Student’s Guide to the Theory and Craft of History (2007) lezen. Dat schrijf ik met enige terughoudendheid voor. Het is niet erg spannend, wat filosofisch, maar het biedt de allervroegste basis voor de geschiedtheorie. Ik vraag het wel eens aan collega's, ook in het buitenland, maar eigenlijk lijk je er met handboeken voor dit vak altijd net naast te mikken.

Maar het wijst je wel op de crux van het vak: je moet die lijstjes met data wel leren, maar daar gaat het niet om. Als je alles over het verleden wil weten, dan kun je ook postzegels verzamelen, of amateurhistoricus worden. Je leert in dit vak, of eigenlijk op de universiteit, nadenken over wat geschiedenis is en wat geschiedschrijving en waarom elke tijd zijn eigen geschiedenis heeft.

En hoe nou verder na zo'n boek? Wat raad je studenten aan?

Twee dingen eigenlijk. Natuurlijk: lees je vakliteratuur. Maar belangrijker vind ik: lees literatuur. Ga alsjeblieft nou maar naar literaire boeken, die helpen je beter te schrijven. Ik zie vaak dat studenten goed kunnen nadenken, maar als ze dan gaan schrijven, wordt het een puinhoop. Ze zijn niet bekend met het tempo van de taal, ze schrijven in grote stappen en met weinig oog voor stijl.
Ga gewoon een roman lezen, zeg ik ze, en niet om het verhaal, maar om de taal, en om hoe de schrijver je verleidt. Een historicus moet namelijk ook schrijven. Zelfs als beleidsmedewerker moet je dat. En taal is niet alleen een vehikel maar je bent ook een schepper. Dat is heel belangrijk.
Ik ben ook redacteur van De Gids: dat is geen toevallige combinatie.

Ik raad dan in de eerste plaats Nederlandse en Engelse literatuur aan. Bijvoorbeeld? Peter Buwalda's Bonita Avenue [fragment], als het echt gaat om het analyseren van taal is dat een prachtig voorbeeld. Hij is iemand die echt heel mooi kan schrijven zonder dat het mooischrijverij wordt. Ik tip ook experimentelere titels, zoals Lieke Marsmans Het tegenovergestelde van een mens [onze recensie | de podcast van het gesprek met Ellen Deckwitz]. Marsman slaagt er ook in met half-poëzie, half-proza, iets neer te zetten dat de betekenis van individuele woorden overstijgt.
Zelf heb ik net voor De Gids een stuk over Nescio geschreven, ook zo iemand bij wie de taal de betekenis enorm vergroot.

En qua vakliteratuur? John D. Caputo's Hermeneutics: Facts and Interpretation in the Age of Information (2018) geeft een indruk van een paar ingewikkelde denkers. Na lezing begrijp je wat hun belang is. Het gaat over hermeneutiek, en veel over Gadamer, een filosoof die mij ook erg aanspreekt.

Op het vlak van de intellectuele geschiedenis: Mark Greifs The Age of the Crisis of Man: Thought and Fiction in America, 1933–1973, uit 2015, sprak me erg aan. Hier heeft iemand het lef om allerlei mensen en verschillende soorten denken uit de hoeken en gaten van de intellectuele geschiedenis door elkaar te mengen - en daar dan een consistent verhaal van te maken. Het gaat ook over het denken over literatuur en samenleving in de Verenigde Staten nu. Een ontzettend knap boek.

Docenteninterview: Adriaan van Veldhuizen

Delen op

€ 16,99
€ 25,00
pro-mbooks1 : athenaeum