Docenteninterview: Jeroen Duindam

31 augustus 2018
| | |

Sinds kort werkt Athenaeum Boekhandel ook samen met de Historische Studievereniging Leiden voor de studieboekenverkoop. Reden te over om Jeroen Duindam, een van hun favoriete docenten, te interviewen. Over dynastie, over vergelijking, nationale clichés, de verhouding tussen onderzoek en onderwijs en over de beste boeken voor colleges (moeilijk) en voor algemeen geïnteresseerden (verrassend eenvoudig).

Kun je wat over je onderzoeksinteresses vertellen? Is 'dynastieën' een goede omschrijving?

Mijn onderzoeksgebied ontstond toevallig, doordat ik tussen twee vakgebieden in hing: antropologie en geschiedenis. Bij beide studies volgde ik vakken over koningschap, maar de benaderingen botsten. Toen ik bij geschiedenis lesgaf als student-assistent uit een beroemd boek van de socioloog Norbert Elias over de ‘Hofsamenleving’ in Europa rezen er bij mij allerlei vragen. Elias gaf voor verschijnselen zoals ceremonieel een uitgesproken Europese verklaring, terwijl ik soortgelijke dingen tegenkwam in Zuidoost-Azië of Afrika. Je vraagt je dan direct af hoe dat zit. Hoe kunnen in zo verschillende omstandigheden dezelfde kenmerken optreden?
Zodra je vergelijkt en breder kijkt, lijkt geschiedenis eigenlijk sterk op antropologie. Maar er is ook een andere variant, die juist de laatste tijd sterk is geworden: het verlangen naar nestwarmte, naar een eigen identiteit. Waarin zijn ‘wij’ anders dan ‘zij’? Dat wordt erg snel zelfbevestigende navelstaarderij. Juist als je over de muur heenkijkt, leer je je eigen tijd en omgeving herkennen in een bredere omgeving. Een afgelegen gebied of een andere periode kunnen je allebei de ogen openen. De vergelijking en verbreding is dus voor mij belangrijker dan de onderwerpen waarover ik inmiddels wel veel kan vertellen: heersers, hoven, dynastieën, elites.

Koningschap lijkt overbekend en afgekloven; zodra er iets met royalty gaande is worden we overspoeld met nieuws. Toch weten we eigenlijk niet zo veel van deze vorm van macht, die in een overgroot deel van de wereldgeschiedenis de norm was. We kennen vaak alleen de lachspiegel-beelden. Die zijn gecreëerd door koninklijke propaganda, waarin de macht werd opgeblazen.
De show van almacht is vaak als werkelijkheid opgevat – dat klopt natuurlijk niet. Daarnaast is er ook anti-propaganda geweest. We hebben nu vaak clichébeelden van onderdrukking en uitbuiting, van Marie-Antoinette die 'S’ils n’ont pas de pain qu'ils mangent de la brioche!' riep – een verzonnen uitroep. Het is de moeite waard om te kijken hoe die macht eigenlijk werkte. Want ook een koning was van vlees en bloed. Een figuur aan de top was vaak een speelpop van anderen, die achter de schermen de macht in handen hadden. De macht van heersers was in de praktijk ook bescheiden door de beperkingen in infrastructuur en communicatiemiddelen. Er viel dus heel veel uit te zoeken, en dat levert leuke dingen op. Zeker als je vergelijkend onderzoek doet.

Bijvoorbeeld? Ik onderzocht de hoven van Wenen en Versailles, die in hun duidelijke nationale stereotypes helemaal tegengesteld waren. Lodewijk XIV, de Zonnekoning die 'L'état, c'est moi' zou hebben gezegd (weer zo’n verzonnen uitroep) leek ‘alle macht’ in handen te hebben. En in Wenen zat juist een zwakke keizer, die omringd werd door machtige edelen die de keizer naar hun pijpen lieten dansen.
Uit mijn onderzoek kwam een heel ander verhaal. Eerst bleek dat de kring van dienaren en edelen rond de koning overal zeker even belangrijk was als de nogal beperkte ‘bureaucratie’, het bestuursapparaat. Daarnaast viel juist op dat de Franse hoge edelen enorm op hun strepen stonden. Wat ze eisten, wisten ze vaak binnen te slepen. Terwijl in Wenen het hof netjes in de pas liep, en de keizer ook veel meer middelen had om zijn edelen naar zijn hand te zetten. Dat is een volstrekte omkering van wat we dachten te weten. Zoiets valt alleen uit een vergelijking af te lezen, en ik had deze uitkomst zelf niet voorzien toen ik aan het onderzoek begon.
Het frustrerende is: nationale clichés zijn onverwoestbaar en lijken elke generatie opnieuw uitgevonden te worden. Het is heel belangrijk dat je meer van het verleden in de brede zin weet, dat je over de muren kijkt, de nestwarmte achter je laat. De vergelijking vind ik ook veel spannender, die dwingt je tot afstand van je eigen positie, relativeert die. Maar het is natuurlijk wel veel meer werk!

Ja, voor mij is het kernpunt niet zozeer het dynastie-thema, maar de methode van de vergelijking. Op een gegeven moment heb je de halsband van je deskundigheid om, maar die kennis levert je ook kansen op. Vanuit je eigen expertise kun je het gesprek aangaan met deskundigen van andere culturen en geschiedenissen. Met behulp van locals krijg je de verschillen en overeenkomsten duidelijker. Maar dan is er toch weer een onbevredigend eindpunt. Want wat doen we met al die congressen en bundels? Iedereen blijft bezig met zijn eigen expertise, mooi vastgelegd in een lezing en een artikel. Maar wat concludeer je uit de bundeling van die inzichten? Wat zijn er voor fundamentele verschillen tussen regio's? Wat zie je in de tijd veranderen? Welke herhalende patronen zijn er rond heersers door de tijd heen te zien, sociaal en psychologisch?
Vergelijking kan je eigen veronderstellingen op de helling te zetten. In sommige, vooral Afrikaanse dynastieën gaat koningschap niet van vader op zoon, maar via de vrouwelijke lijn: alleen het bloed van de moeder bepaalt of iemand koninklijk is. Opvolging verspringt dan zijwaarts, naar een zoon van een koningszuster, of een broer geboren uit dezelfde moeder. Alleen als een koning trouwt met een vrouw uit zijn familie, meestal een zuster, kan de zoon uit het incestueuze huwelijk opvolgen. Door de zijwaartse opvolging verandert het hele idee van een dynastie. Er is dan bijna altijd competitie en wisseling van de wacht, waardoor macht verschuift door de samenleving. Het vertrouwde beeld van een koningslijst of stamboom verbergt dan een totaal andere dynamiek.
Vergelijking dwingt je kortom om je ideeën over het onderwerp steeds te heroverwegen. Zodra je over de muur kijkt, word je je bewust van de ingesleten uitgangspunten die bepaald niet altijd kloppen. Intellectueel is dat een enorme verrijking.
Ik heb die vergelijkingen nu op een rijtje gezet in een Very Short Introduction voor Oxford University Press, dynastieën uit de hele wereldgeschiedenis in zo’n honderd bladzijden.
Oké, nog zo'n verrassend inzicht. De grensgebieden zijn interessant. We dachten altijd: na de Franse Revolutie werd dynastieke macht een achterhoedegevecht. Maar al vóór de Revolutie waren er aarzelingen over koninklijke heerschappij, en daarná was er naast de kritiek ook een enorme opleving. Voor mijn onderzoek over het Habsburgse hof mocht ik uiteindelijk rondlopen in de kelderarchieven van de Weense Hofburg. Daar zie je dat de papieren neerslag van het hof explodeert na de revolutie.

Kun je wat over je onderwijs vertellen? Je bent bij ontzettend veel colleges betrokken van eerste jaar tot in de master, maar zelden verhouden ze zich direct tot je onderzoek.

Van iedereen die je dat vraagt, zul je hetzelfde antwoord krijgen: onderwijs is eigenlijk een dagtaak. Je accepteert dat ook als je naar de universiteit gaat, je wordt aangenomen vanwege onderzoekskwaliteit, maar uiteindelijk kom je in een andere toestand terecht: je moet steeds meer onderwijs geven. Die verhouding is op zijn kop komen te staan. Als je onderzoek wilt doen, dan moet je daar extra tijd voor maken, en dus geld voor vragen. Dat is lastig: kernpunt van goed onderzoek is dat je niet tevoren kunt vaststellen wat je vindt – terwijl subsidiegevers graag zekerheid willen over je uitkomsten. Dat leidt wel eens tot overtrokken praatjes.
En inderdaad, het leeuwendeel van het onderwijs heeft maar in de verte met je onderzoek te maken. Overigens: alleen maar les geven in je onderzoeksgebied is niet goed. Als je je ook in andere onderwerpen verdiept, doe je frisse kennis op. Want in je onderzoeksgebied weet je al zoveel, je legt boeken op de weegschaal, uit acht van de tien boeken leer je niets nieuws. Een paar stappen zijwaarts en je leert veel meer.
In het eerste jaar staan vooral overzichtscursussen: je leidt een vakgebied in, je moet over elke periode iets vertellen, niet te veel of te ingewikkeld, maar ook geen saai verhaal zonder intellectuele uitdaging. Dat is een vak apart: waar wil je de lat leggen, wat moeten studenten minimaal weten? Je wilt niet populariseren op de verkeerde manier, maar je kunt nooit alle nuances kwijt.
In het tweede jaar kun je al meer, in een onderzoekscollege wil je laten zien dat het allemaal veel ingewikkelder in elkaar zit, je zit dichter bij je onderzoeksgebied, dan spreek je de onderzoeks- en schrijfvermogens van studenten aan. Dat kan nog in Leiden. Er is in de universitaire wereld een sterke tendens naar bedrijfsmatigheid, maar wij hebben nog de ruimte om over ons eigen onderzoek onderwijs te geven – of als we dat willen nieuwe dingen uit te zoeken via het onderwijs. Zo blijft het voor jezelf heel spannend en is het ook voor studenten leuker.
Ja, dit is een superleuke baan, ik ben eigenlijk eeuwig student. Alleen is het dan heel hard werken om ook eens een mooi boek te schrijven, waarna je het gevoel hebt: ik heb weer iets geleerd. Want als dat niet lukt, dan is de spons droog en dan word je de docent met de multomap. Je moet af en toe het gevoel hebben dat je het echt niet weet, en via je onderzoek weer nieuwe kennis en inspiratie kunt opdoen en overbrengen.

En welke boeken kies je dan voor je onderwijs?

Dat is een van de lastigste dingen. Er zijn fantastische boeken. Maar de meeste boeken die ik echt heel goed vind zijn niet bruikbaar voor onderwijs, omdat ze te weinig didactisch zijn, ze gaan erorm de diepte in. Voor eerstejaars gebruik je boeken die na een jaar al niet meer nuttig zijn, die niet meer dan de deuren open doen naar het vakgebied. De auteurs zijn meestal sterk als het om de kern van hun vakgebied gaat, maar heel zwak in de periferie. Lees maar eens over de Nederlandse Opstand in Engelse handboeken. Het liefst zou je een klein overzichtje hebben, met een serie bronnen ernaast - maar dat doen uitgeverijen niet meer. Dat is commercieel niet handig.
Voor de latere jaren is er een ander probleem: het karakter van de moderne wetenschap. Moderne geleerden hebben soms (vooral in de V.S.) de neiging om hun geleerdheid te tonen door onnodig veel namen en theorieën door hun teksten te strooien. Dat maakt alles nodeloos ingewikkeld. Het zou erom moeten gaan over moeilijke dingen zo eenvoudig mogelijk te schrijven. Helder overzicht geven en knelpunten blootleggen. De omgekeerde neiging, die zich uit in een wetenschapstaal die weinig meer met de inhoud te maken heeft, is voor onderwijs de dood in de pot.
Er is wel degelijk vooruitgang, maar de concurrentie onder geleerden leidt tot een overproductie. Met 80% minder artikelen zouden we beter af zijn, en vaak heb je voor onderwijs meer aan stukken die twintig, dertig jaar geleden zonder veel omhaal een onderwerp hebben blootgelegd, dan in de artikelen van nu. Daarin is de spoeling veel dunner.

Vanaf het tweede jaar van de bachelor wordt het eenvoudiger. Bernard Manin, The Principles of Representative Government (1997), dat we voorschrijven in het vak 'De grenzen van de macht' is een heel knap boek dat eigenlijk net iets te hoog gegrepen is voor tweedejaars. Het is een boek à these, met veel gedetailleerd materiaal. Het duwt tegen onze ideeën over moderne democratie aan, gaat langs de hele geschiedenis, via de bekende stepping stones, democratie in de oudheid, de Italiaanse stadstaten, de Verlichting... Het zou beter in een kleinere, intensviere cursus passen.
Het omgekeerde geldt voor J.R. McNeill & H. McNeill, The Human Web: A Bird’s Eye View of World History (2003), dat we voorschrijven voor Global History. Dat gaat met zevenmijlslaarsen door de geschiedenis heen. Een knappe prestatie - maar zeker niet meer dan 80% van wat je wilt bereiken met zo'n boek. Uiteindelijk is lezen is iets heel individueels, je moet als student toch vooral je eigen toppers vinden. We schrijven in de onderzoeksondelenvan de studie maar 20% van de teksten voor - de rest moeten studenten, met onze adviezen, zelf zoeken.

Welk boek kun je van harte aanbevelen aan algemeen geïnteresseerde lezers?

Dat is eigenlijk een heel gemakkelijke vraag. Er zijn boeken waarin alles samenkomt, goed geschreven, dicht bij de geschiedenis, dicht bij de persoonlijkheden. Misschien niet voor op het strand, maar geschikt voor iedereen met enig zitvlees. Eén boek dat ik vaak aanraad is Jonathan D. Spence, Emperor of China: Self-Portrait of K’ang-Hsi (1974). Daarin bundelde Spence citaten van K'ang-Hsi, met een inleiding, aaneengeschreven en thematisch geordend, zodat je via de ogen van deze keizer, ambts- en tijdgenoot van Lodewijk XIV, naar de wereld kijkt. Dit boek leest geweldig; het trekt je in een bepaalde cultuur maar ook in algemeen menselijke dilemma's.

Zo zie je het ingebakken dynastieke conflict tussen de vader en zijn gedoodverfde opvolger vanuit een persoonlijk perspectief. Dan weer zie je het onrecht van zijn houding, dan zie je weer hoezeer de keizer onder druk staat. Spence heeft meer knappe boeken geschreven, maar het werden steeds meer romans, en dit boek combineert hij het documentaire karakter met het spanningsveld van een roman.
Tegen studenten zeg ik vaak: lees iets óver de grenzen van je eigen vakgebied. Interdisciplinair is een modewoord geworden, maar in de praktijk gebeurt er niet zo veel mee. Over de muur! Bijvoorbeeld Erving Goffmans The Presentation of Self in Everyday Life (1956), daar zitten zoveel inzichten in. Of het vroege werk van antropoloog Jack Goody, dat zijn steengoede boeken. Zulke boeken hebben op hun manier veel meer te bieden dan handboeken uit je eigen vakgebied.

En er zijn boeken die intimiderend goed zijn, dat realiseerde ik me al toen ik studeerde. Robert Evans' The Making of the Habsburg Monarchy, 1550-1700: An Interpretation (1977) is een overdonderend geleerd boek dat knap genoeg geschreven is in kristalhelder, ongecompliceerd Engels proza, zonder een schijn van geleerddoenerij. Met een onwaarschijnlijke hoeveelheid kennis over razend ingewikkelde onderwerpen, en met ideeën die je bijblijven. Dat zal door studenten als heel erg moeilijk ervaren worden, maar het blijft de moeite waard als overzichtshandboek. Een vrijwel uniek boek.

 

Foto © Angelo Detiger

pro-mbooks1 : athenaeum