Een groot, wonderbaarlijk landschap

04 september 2018
| |

Afgelopen week werd de nieuwe roman van Peter Delpeut ten doop gehouden: In het zwart van de spiegel. Mariëtte Haveman speechte in de vorm van een mini-essay, over Nietzsche, het antiquarisme, de zeventiende-eeuwse kunstenaar en de momenten waarin kunst en leven samenkomen. We mogen die rede hier publiceren.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit In het zwart van de spiegel, en nog veel eerder besprak Pieter Hoexum Delpeuts Pleidooi voor treuzelen en publiceerden we voor uit Kruisverhoor.

In zijn boek Oneigentijdse beschouwingen wijdt Nietzsche een hoofdstuk aan het Nut en Nadeel van de historie voor het leven. Daarin beschrijft hij een paar mogelijke houdingen tegenover de geschiedenis. Je kunt de geschiedenis bekijken om er achter te komen wat ons zelf in de toekomst te wachten staat. Dat is nuttig, schrijft Nietzsche, voor een gezonde samenleving. Dat nut geldt dan weer niet voor de benadering die Nietzsche aanduidt als de antiquarische houding, zeg maar die van de historische fijnproever. Voor hem heeft Nietzsche geen goed woord over.
De verwende leegloper in de tuin der kennis, noemt hij zo iemand.
Van Nietzsche mocht je de geschiedenis duidelijk niet beschouwen als een tuin om door te dwalen.

 

Dames en heren,

In het boek van Peter Delpeut, In het zwart van de spiegel, komen we een handvol prachtige exemplaren van die antiquarische leeglopers tegen. Kunsthistorici, erudiete liefhebbers die de geschiedenis en de kunst maar wat graag gebruiken als een schuilplaats voor het leven. De sterkste representant daarvan is Mario Praz, de bekende criticus en kunsthistoricus, beroemd vanwege zijn grote boek over de romantiek, The Romantic Agony, en het boek La Casa della Vita, het Huis van het leven.

Praz is het model van iemand die zich als het ware tegen het leven verschanst in een zelfgebouwd fort gevuld met artefacten. En zo, heel verrassend,  lopen we hem ook in In het zwart van de spiegel tegen het lijf, als een oude broze man, omringd en beschermd door de oogst van zijn eigen leven.

*

Ik haal Nietzsche er bij, zeker niet omdat ik zijn harde woorden jegens die antiquarische liefhebbers deel. Ik ken er zelf ook een paar, en het zijn vaak interessante mensen die heel wat minder kwaad aanrichten dan de wereldverbeteraars, waarvan er in dit boek ook een paar rondlopen.

Maar er is nog een andere houding mogelijk in het beeld dat Nietzsche schetst van onze relatie met de geschiedenis, en dat is de boven-historische. Over deze mensen schrijft hij het volgende: ‘In tegenspraak met alle manieren om het voorbije te beschouwen, bereiken zij volledige eenstemmigheid over de volgende stelling: het voorbije en het tegenwoordige zijn één en hetzelfde, namelijk in alle verscheidenheid gelijk.’
Wat hij bedoelt is dat je, door elke historische periode te respecteren als de gelijke van het nu, daar iets uit kunt opmaken over de essentie van het bestaan. Hij trekt dan de vergelijking met talen, die van elkaar verschillen maar allemaal hetzelfde doel dienen.

En dat is hoe de geschiedenis ons in dit prachtige boek wordt voorgetoverd: als een groot, wonderbaarlijk landschap, een oerbos zoals mijn stad- en meervoudig vakgenoot Gerdien Verschoor het aanduidde, waarin je vrij kunt reizen, en ontdekkingen doen, en zelfs vriendschappen sluiten. Maar wel op eigen risico.

De hoofdpersoon van In het zwart van de spiegel heeft in aanleg wel wat trekken van de dromer die een beetje is opgesloten in zijn eigen visioen. Een halfblinde man die de wereld bekijkt en overdenkt door de achteruitkijkspiegel van zijn enorme eruditie. Hij gaat op reis, in het spoor van een zeventiende-eeuwse kunstenaar, wiens levenswerk bestond uit het ontwerpen van een wereld die sterk lijkt op de onze, maar dan bewoonbaarder, een ideale ankerplaats voor de menselijke verbeelding.

Dat zelfgemaakte universum van die zeventiende-eeuwse schilder heeft voor deze hoofdpersoon een extra betekenis omdat het hem toegang verschaft tot een compleet gezichtsveld, terwijl de echte visuele wereld steeds slechter toegankelijk voor hem wordt. De kunst, zelfs die ideale kunst van Claude Lorrain is voor hem dus geen schuilplaats voor het leven maar hij beschouwt het als een instrument om het leven in het vizier te houden. En zo begeeft deze man zich in het half stoffelijke, half mentale grensgebied dat ligt tussen de landschappen van Lorrain en de werkelijkheid die daaraan ooit ten grondslag lag. Dat gebied wil hij exploreren. Daartoe moet hij niet alleen terug in de tijd, maar hij moet ook echt op reis.

Daarmee is deze man een echte klassieke romanticus, een Wandervogel zoals je er wel meer tegenkomt in het oeuvre van Peter Delpeut. Alleen wordt deze bovendien op de hielen gezeten door de schaduw van zijn eigen teruglopende gezichtsvermogen, als een gordijn dat zich langzaam maar zeker sluit. Dat gordijn, dat geldt voor ons allemaal naarmate de tijd verstrijkt. En daar heb je het: de lezer van dit boek moet bedacht zijn op een verhaal vol impliciete waarheden en inzichten over het bestaan. Je zou kunnen zeggen: het is een roman met de vorm van een reisreportage, de inhoud van een essay en de smaak van een detective. En dat alles wordt samengebonden door een stevig en onzichtbaar snoer: namelijk dat van de verstrijkende tijd, en wat die zoal te weeg brengt.

Zo’n zoektocht, de hoofdpersoon weet dat, is niet van deze tijd, oneigentijds maar hij weet ook, net als Nietzsche: mensen zeggen wat ze willen, en de ene mode volgt op de andere, maar dat zoeken naar een wezenlijk contact met het verleden is uiteindelijk de grond onder ons bestaan. Het is het enige wat ons houvast biedt in de zee van tijd waaraan we zijn overgeleverd.

En zo gaat hij op pad, en wij met hem. Want wij, of misschien moet ik zeggen ik sta volledig aan zijn kant. Soms heeft hij even beet en dan delen we in zijn geluk. Maar lang niet altijd worden we beloond in dat hachelijke terrein tussen de kunst en het leven. Zo blijkt een park, dat ooit was bedoeld om de ideale wereld uit een schilderij te verwezenlijken, bij aankomst vervuild en overwoekerd.
En juist daar, middenin de teleurstelling, breekt dan een moment van complete helderheid door waarin het heden zich verbindt met het verleden, en het leven zich verzoent met de kunst.
Het duurt maar even, maar tijdens dat even staat de tijd stil, en is de kloof tussen kunst en leven geslecht.

En die momenten, daar gaat het om.

Dat is waar de held van In het zwart van de spiegel naar op zoek is, en wij met hem. En ik ken geen ander boek waarin dat verlangen naar inzicht, het banen van een weg terug door het schimmenrijk tussen kunst en werkelijkheid,  tussen verleden en heden, tussen kijken en verbeelding, zo overtuigend wordt beschreven.

Dankuwel.

pro-mbooks1 : athenaeum