Interview: Joey Stofberg, winnaar Skriptieprijs
25 november 2020Joey Stofberg won de Skriptieprijs voor de beste historische bachelorscriptie van 2019 met zijn scriptie over hoe de ontwikkeling van telefonie het Nederlandse sociaal-politieke landschap heeft beïnvloed en hoe het Nederlandse landschap het gebruik van telefonie heeft vormgegeven tijdens de Belle Époque. Hij schreef er een artikel over voor Skript. We mailden met hem over zijn onderzoek en de boeken.
Kun je wat vertellen over je scriptie?
Mijn scriptieonderwerp komt voort uit de brede interdisciplinaire interesses die ik tijdens mijn bachelor Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam al had. Enerzijds heeft het raakvlakken met het structuur/agency-debat over de rol van individueel menselijk handelen ten opzichte van maatschappelijke structuren in het vormen van sociale fenomenen. In mijn scriptie speelt dit debat in het bijzonder bij de vraag in hoeverre technologie en politiek beleid de Nederlandse telefooncultuur vormden. Anderzijds raakt mijn onderwerp ook aan de oorsprong van de culturele transformaties die we vandaag de dag zien als gevolg van culturele globalisering, veelal in de context van de (post-)digitale samenleving. De fascinatie die ik al tijdens mijn bachelor had voor de invloed van mondiale media op hoe mensen en groepen de positie van zowel zichzelf als anderen in de samenleving inbeelden, diep ik nu verder uit tijdens mijn researchmaster Modern History and International Relations aan de Rijksuniversiteit Groningen en in een onderzoeksstage aan het Research Center for Material Culture (RCMC) van het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW).
Wat heb je gehad aan Auke van der Wouds Een nieuwe wereld, waarmee je je artikel in Skript opent en die meermaals terugkomt in je stuk?
De reden waarom juist het boek van Van der Woud mij zo aansprak, was dat hij in zijn boek niet louter de nadruk legt op de technische kant van Nederlandse infrastructurele ontwikkelingen en het politieke beleid daarvoor, maar juist op wat radicale veranderingen in technologische mogelijkheden deden met de belevingswereld van mensen. Van der Woud schrijft op een wijze die uitnodigt tot empathie bij de lezer voor de mensen te midden van deze razendsnel veranderende wereld, een menselijke invalshoek die onmisbaar is geweest in het bepalen van de denkrichting van mijn scriptie. Het concept ‘belevingswereld’ zou ik bovendien zelfs bestempelen als de rode draad in mijn geschreven werk tijdens zowel de bachelor als de researchmaster.
Hoe verhield dat boek zich tot specialistischer literatuur?
Hoewel ik het werk van Van der Woud zeker ook onder de categorie ‘specialistische literatuur’ zou rekenen, gebruik ik zijn werk vooral voor de maatschappelijke kant van vroege Nederlandse telefonie. Voor de chronologie van technologische innovaties in telecommunicatie in Nederland en de bureaucratische vormgeving daarvan leun ik meer op het werk van Onno de Wit en op verscheidene hoofdstukken uit de bundelseries Geschiedenis van de techniek in Nederland (1992–1995) en Techniek in Nederland in de twintigste eeuw (1998–2003), waaraan zowel De Wit als Van der Woud hebben bijgedragen.
Geplaatst binnen een theoretische context van (nieuwe) mediatheorie, communicatiesociologie en actor-netwerktheorie, vormen zowel de sociale als de technische aspecten van telecommunicatie de basis voor mijn interpretatie van primaire bronnen: krantenartikelen en parlementaire verhandelingen. Aan de hand hiervan illustreer ik zo dat sommige lagen van de Nederlandse bevolking — de ‘modernisten’, veelal zakenlui en maatschappelijke bovenlagen — elke technologische vernieuwing met een groot enthousiasme ontvingen, omdat in hun belevingswereld ‘nieuwheid’ stond voor ‘maatschappelijke verbetering’.
Andere groepen zagen in nieuwe communicatietechnieken kansen om zich te uiten op wijzen die voorheen moeilijker of zelfs onmogelijk waren, denk bijvoorbeeld aan de nieuwe vormen van intimiteit — en intimiteitsindustrieën — die de telefoon mogelijk maakte. Een grote groep Nederlanders, vooral plattelandsbewoners en religieuze conservatieven, had echter ook angst bij de introductie van telefonie, dat deze technologie hun leefwereld blijvend zou veranderen, iets waarin zij uiteraard gelijk hebben gekregen. De invoering van telefonie had drastische implicaties voor hoe mensen naar afstand keken in zowel hun professionele als persoonlijke leven, waarin het ook duidelijk parallellen kent met de veranderingen die het internet later teweeg zou brengen. Vooral nu, in het tijdperk van thuiswerken en van sociale media, is het interessant om hierop te reflecteren.
Wat lees je nu ná je scriptie, voor je studie en voor de lol?
Mijn scriptie bracht mij voor het eerst in aanraking met het denken van de Franse filosoof en socioloog Bruno Latour en zijn rol in de actor-netwerktheorie. Latour is een belangrijke rol gaan spelen in mijn werk tijdens de researchmaster in Groningen. Volgens hem kent veel cultuurkritiek een te sterke focus op ‘matters of fact’: hoe zitten de wereld en maatschappelijke structuren feitelijk of materieel in elkaar? In plaats daarvan streeft Latour naar meer aandacht voor ‘matters of concern’: hoe beïnvloeden belevingen van de werkelijkheid menselijk handelen en, als zodanig, maatschappelijke structuren? Latours boek Reassembling the Social (2005) zou ik tot een van mijn grootste academische inspiratiebronnen rekenen.
In mijn researchmaster specialiseer ik mij momenteel in kritische cultuuranalyse, waarbij ik inzichten ontleen uit zowel de actor-netwerktheorie als intersectionele, dekoloniale en queer cultuurkritiek. Ik ben hierbij vooral geïnteresseerd in de invloed van koloniale en normatieve epistemes op de maatschappelijke positie van gemarginaliseerde groepen. Naast Latour zijn enkele auteurs bij wie ik keer op keer terugkom in mijn werk de grote Franse filosoof Michel Foucault, de antropologe en postkoloniaal critica Ann Laura Stoler, de Jezuïtische sociaal filosoof Michel de Certeau, de Jamaicaans-Engelse postkoloniaal cultuurcriticus Stuart Hall en de Amerikaanse interdisciplinaire taalwetenschapper Mel Y. Chen.
Tijdens mijn stage aan het RCMC ben ik momenteel bezig met een project over de koloniale oorsprong van representaties van Surinaamse Hindoestanen in de collecties en tentoonstellingen van het NMVW, waaronder het Tropenmuseum, Museum Volkenkunde, Afrika Museum en Wereldmuseum vallen. In dit project zijn de door Hall geredigeerde bundel Representation (1997) en Stolers beroemde essay ‘Colonial Archives and the Arts of Governance’ onmisbaar.
Buiten mijn studie zit ik momenteel in een intersectionele leesgroep, waarbij we een brede verscheidenheid aan literatuur lezen, de afgelopen tijd veelal literatuur uit de environmental humanities evenals het posthumanisme en postmaterialisme. Van de boeken die we hebben gelezen kan ik eentje in het bijzonder aanraden: Bodies of Water (2017) van Astrida Neimanis. Neimanis heeft een unieke posthumaan-feministische visie op menselijke lichamen, als onderdeel van de natuurlijke wereld en haar vele verschijnselen in plaats van losstaand daarvan.
Is er een boek dat je kan aanraden voor mensen die geïnteresseerd zijn in je onderwerp?
Voor specifieke interesse in het onderwerp van mijn scriptie zou ik Telefonie in Nederland (1998) van Onno de Wit van harte aanbevelen. Voor een bredere interesse in hoe Nederland veranderde onder de ingrijpende technische innovaties van de negentiende en twintigste eeuw raad ik zeker het voorheen genoemde Een nieuwe wereld (2006) van Auke van der Woud aan evenals de bundelseries Geschiedenis van de techniek in Nederland en Techniek in Nederland in de twintigste eeuw.