De eerste zin uit De blauwe weg door Josep Maria de Sagarra, vertaald door Frans Oosterholt

12 mei 2015

Frans Oosterholt vertaalde Josep Maria de Sagarra's De blauwe weg uit het Catalaans in het Nederlands. Hij licht toe welke keuzes hij maakte bij de eerste zin van de roman.

N.B.: Eerder schreef Frans Oosterholt een toelichting bij zijn vertaling van Pío Baroja's Caesar of niets.

Després de tres mesos de París, Marsella m’ha deixat anar unes quantes gotes de llimona madura sobre la imaginació, una mica cansada de boira i fred.
Na drie maanden Parijs heeft Marseille een paar druppels van een rijpe citroen uitgeknepen over mijn verbeelding, de mist en de kou een beetje moe.

In de eerste zin van het verslag dat Josep Maria de Sagarra schreef van zijn reis naar Tahiti, klinkt de heimwee naar zijn geliefde Barcelona door. Een van De Sagarra’s favoriete bezigheden, toen hij nog in de Catalaanse hoofdstad woonde, was het nuttigen van een aperitief op het terras van hotel Colon, onder aan de Rambla, op een steenworp afstand van de Middellandse Zee. Het beeld van een bord kokkels of gefrituurde inktvisringen, waarboven de hand van de schrijver een citroen uitknijpt, past De Sagarra toe op Marseille, de mediterrane zusterstad van Barcelona, en op zijn in de Parijse herfst verkleumde verbeelding.

In het Catalaans staat er dat Marseille een paar druppels van een rijpe citroen ‘heeft laten gaan over mijn verbeelding’. In de door de schrijver zelf vervaardige vertaling in het Spaans staat ‘ha vertido’, ‘heeft (uit)gegoten’ of ‘(uit)gestort’, wat een mooie analogie oplevert met het beeld van de Parijse (stort)regens, maar wat ik iets te aangezet vond. Ik heb overwogen om in het Nederlands de druppels citroen over zijn verbeelding te laten lopen, wat op zich een correcte keuze zou zijn geweest, maar ik vond uitknijpen goed passen bij De Sagarra’s gespierde en barokke stijl.

De eerste mijlen

Hoofdstuk een van het eerste deel van De blauwe weg, getiteld ‘De eerste mijlen’, is aan boord van het stoomschip de Commissaire Ramel geschreven, op 28 en 29 december 1936. Zes maanden eerder was de Spaanse Burgeroorlog uitgebroken. Drie maanden daarna vluchtte De Sagarra met zijn aanstaande vrouw Mercè Devesa naar Parijs. Al is de schrijver een verklaard francofiel, het verblijf in Parijs is hem niet in de koude kleren gaan zitten. Hij komt er aan midden in de grijze herfst. In plaats van te genieten van de culturele hoofdstad van Europa kruipen de Spaanse vluchtelingen huilerig bij elkaar om in angst en beven het einde van de oorlog af te wachten. In dit deprimerende milieu aanvaardt De Sagarra van harte het aanbod om voor weinig geld met een pakketboot mee te varen naar Tahiti.

De zeereis zal beginnen in Marseille, een stad die meer weg heeft van Barcelona dan van de Franse hoofdstad. Op de eerste pagina’s pakt De Sagarra gelijk uit met een handvol beschrijvingen die niet zouden misstaan in zijn smeuïge meesterwerk Knoflook en pekel, dat zich afspeelt aan de Catalaanse Costa Brava:

‘In het enigszins met as bestoven licht van deze morgen heeft Marseille me een fijne en vette huid vol schubben van verse vis laten zien [...] Boven deze Oude Haven, en in de punten van de baard van La Canebière – een baard vol mossen en vogels van vliegend glas – heb ik vanochtend de indrukwekkendste oesters, schelpen, mosselen, schorpioenvissen en grieten ooit gezien. De met zout gepolijste vis klampt zich vast aan de ruiten van de cafés en het volmaakte paarlemoer van schalen en schelpen weerspiegelt de vermout. De mensen van Marseille, rank of paf, komen tussen het ene en het andere glas op gang, waarbij ze gepeperde salvo’s van grollen afvuren. [...] Je ziet mossige, rode wangen, geïnjecteerd met vrijmetselarij en bonhomie, die zingen als nachtegalen, en snorren die alle pornografie, alle excentriciteit en al het gezond verstand van dit land met zich meeslepen. [...] Men zal begrijpen dat Marseille na drie maanden Parijs aandeed als een gemakkelijk personage met lauwe armen.’

Maar De Sagarra kan niet lang in Marseille blijven hangen. Gedurende de reis op de Commissaire Ramel schrijft hij over de kashba van Algiers, de Atlantische Oceaan, het paarlemoer van de Antillen, het indrukwekkende Panamakanaal, de Stille Zuidzee.

Heimwee

De Sagarra zal bijna een half jaar in Frans-Polynesië verblijven, het langst op Bora Bora. Maar dan wordt het verlangen naar het oude continent te groot: ‘Ik heb een land nodig met schavotten en illusies, met koude maanden en warme maanden, met moordaanslagen en moreel besef.’ En het verslag van De Sagarra’s reis naar de zuidelijke zeeën eindigt waar het begon:

Het is vandaag vijfenveertig dagen geleden dat we Tahiti verlieten; we hebben meer dan de helft afgelegd van het onzichtbare koord dat de wereld omgordt en de zee is nog geen spat minder blauw en nog geen spat minder poëtisch geworden... en morgen komen we aan in de Oude Haven van Marseille: venkel, absint, peper en gulden citroen; en de slaperige snorren boven de kranten op de terrassen van de cafés; en ons dagelijks brood, waarvan we de smaak vooralsnog niet kunnen voorzien...

Aan boord, juli 1937

Frans Oosterholt heeft Spaans en Algemene Literatuurwetenschap gestudeerd en vertaalt Spaanse en Catalaanse literatuur van onder anderen Narcís Oller, Mercè Rodoreda, Pío Baroja, Álvare Pombo en Benito Pérez Galdós.

Delen op

pro-mbooks1 : athenaeum