Een architectuur van het verleden. Henk van der Waal over de poëzie van Jan Baeke

14 november 2015

Op 6 november 2015 werd Seizoensroddel, de nieuwe dichtbundel van Jan Baeke, gepresenteerd in onze boekhandel op het Spui. Bij deze gelegenheid hield dichter en filosoof Henk van der Waal de volgende toespraak.

Dames en heren, beste Jan,

Bij deze bundel passen allereerst veel felicitaties. Het is een zeer rijke bundel, een bundel die je als lezer de adem beneemt en je af en toe flink uit het veld slaat. De kracht van de poëzie van Jan Baeke was al groot, maar in deze bundel bereikt die een nieuw hoogtepunt. In mijn korte bijdrage aan de feestvreugde van vanmiddag zal ik proberen dat puntsgewijs toe te lichten, en omdat het toch vooral gaat om de poëzie zelf, zal ik mijn korte beschouwing tegen het eind larderen met het lezen van twee gedichten uit Seizoensroddel.

  1. Ik ken geen dichter die je zo snel en zo direct een situatie in kan trekken, en die dat ook nog eens doet met een enorme vaart en souplesse, en, wat zeer belangrijk is, alsof zijn leven ervan afhangt. De urgentie druipt van deze gedichten af. Het knappe is dat in de rauwe werkelijkheid die wij voorgeschoteld krijgen, en die vanwege die rauwheid een soort letterlijkheid krijgt, de poëzie nooit ontbreekt. Dat drukt ons erop dat poëzie, echt goeie poëzie, niet gefabriceerd of bedacht is, geen gemacramé is met woorden of grappen maken met betekenissen, maar echt tot die werkelijkheid zelf behoort en daaruit opgediept dient te worden. In dat wat ons overkomt, houdt zich zoveel duisterheid en onbegrijpelijkheid schuil dat je die twee niet kunt weren uit de taal waarin die werkelijkheid gevat wordt. In het gedicht 'Thuis in de troostvertrekken' worden, waar het over jongens en meisjes gaat die 'struikelen over elkaars geslachten', bijvoorbeeld ook wat oudere monteurs opgevoerd, die aan de knoppen van het leven lijken te draaien. Baeke besluit dit gedicht dan zo: 'In de garage staan ze alweer / aan het ongeluk voor de komende nacht te sleutelen.'
  2. Dat brengt mij op mijn tweede punt: het onheil. Bijna elke gedicht wordt gedreven door een licht onheil, een onheil dat wel aan de oppervlakte komt, maar vrijwel nergens concreet wordt. Daardoor blijft het maar door zeveren, als een boek of film die maar aan blijft hikken tegen de ontknoping van het plot. Door dit onheil en de taal die daaromheen is gedrapeerd, voel je de invloed van schrijvers als Reve en Lobo Antunes, maar ook van Dimitri Verhulst en in de verte James Joyce. Ik zeg wel invloed, maar eigenlijk worden al deze acrobaten van de taal en chroniqueurs van de huiselijke ellende links en rechts ingehaald. En dat komt omdat de werkelijkheid van Baeke te vol zit voor een eensluidend verhaal. De kwestie moet steeds weer van alle kanten tegelijk worden benaderd. En het mooie en knappe van deze poëzie is dat dit niet leidt tot geknip en geplak of experimenteel gesampel of tot van onderwerp en perspectief verschietende gedichten. In plaats daarvan heeft Baeke gekozen voor de strategie van het relaas. Laat ik zeggen voor het laten voortrazen van het relaas.
  3. Hoe natuurlijk en vloeiend het werk van Baeke ook is, achter zijn gedichten gaat wel degelijk een poëtica schuil. Dat hoeft ook niet te verbazen, want hoewel Baeke voortraast en met dat voortrazen het verleden probeert te provoceren om zich nogmaals te laten zien, weeft hij door dat voortrazen bijna achteloos heel wat wetenswaardigheden en filosofische inzichten. We kunnen er dus vanuit gaan dat in deze poëzie vrijwel niets aan het toeval wordt overgelaten en dat er gewerkt wordt vanuit een vrij duidelijke visie. Het basisprincipe van die visie lijkt te zijn dat woorden, zinnen, taal een afdruk kunnen vasthouden van wat er gebeurt is. Eigenlijk zoals je door een negatief kijkt naar dat ene moment van het verleden dat daarin is vastgelegd. Baeke zegt dat natuurlijk veel mooier dan ik dat nu doe. Daarom uit zijn titelgedicht 'Seizoensroddel' hier twee strofes: Er zijn mensen wier woorden klinken / als de natuurlijke geluiden van hun woonplaats / zoals het gekakel van kippen / de plaats van kippen inneemt. // De meisjes zijn een vorm van leven / waarin de plaats die er niet is / toch zichtbaar kan worden gemaakt.
  4. De plaats die er niet is toch zichtbaar maken. Dat lijkt het grote project te zijn. En omdat die plaats zo divers is, zo rijk is, zo bevolkt wordt door mensen, reden waarom de gedichten bevolkt raken door namen van mensen, veel namen, zoals Jack, Charlie, John, A. Eva, Cheyenne, ontstaat er wat ik 'een architectuur van het verleden' zou willen noemen. Het mooie is dat niet alleen de mensen daarin een rol spelen, maar ook de dingen. Die dingen geven vorm aan het verleden, zetten bakens uit in de ruimten van de herinnering en krijgen daardoor een lichte zelfstandigheid. Zo kan een gedicht de titel krijgen 'Wat het bed wil zeggen.' Dat is niet veel geruststellends overigens.
  5. Daarmee zijn we tot slot weer terug bij het onheil. Ik zei al dat dat onheil zo onheilspellend was, omdat het zich nergens echt wil concretiseren. Het is het onheil van het groter worden, het onheil van de boze buitenwereld die aan de poorten van het beschermde dorp rammelt. Het onheil van de ontbottende seksualiteit die slechts met pijn en moeite gesmaakt kan worden. Maar zo helder als ik dat nu zeg, zegt Baeke het vrijwel nooit. In de een na laatste serie van de bundel, 'Waar de wind doorheen waait', lijkt Baeke iets meer prijs te geven als het over het vertrek van de vader van de ik-persoon gaat en over de leegte die dat vertrek achterlaat. Het is een serie die op wordt getrokken aan de hand van allerlei namen en eigenlijk al eerder in de bundel wordt voorbereid. Zo staat in het gedicht 'Kracht en vreugde' te lezen: 'Vader liet ons alle herinneringen uitknippen.' We zitten hier dus in een soort reconstructie van hoe het was en van hoe het gat is gevallen dat deze reconstructie zo noodzakelijk maakt. Baeke zegt dat zelf in het eerste gedicht van deze een na laatste serie zo: 'Alle herinneringen in de juiste / volgorde aflopen in de hoop dat dit toegang geeft tot alles / wat ik nu kwijt ben.' Gelijk in het volgende gedicht lijkt dit 'kwijt zijn' al bewaarheid en te zijn gekoppeld aan een plaatsnaam.

De Brouckère

In de wetenschap dat we van de onzekerheid af bewegen. Namen in alle richtingen. Exacte cijfers, zuivere afstanden. Alle windrichtingen hebben betekenis. Overal speculeren borden, affiches, pijlen over de rest van de wereld.

Brussel was er toen nog niet. Ik zat op het bureau van mijn vader, we keken de kamer rond. Moeder had moeite met de plaatsen in onze conversatie, maar ze zag de indrukwekkende hoeveelheid namen die we verzameld hadden. Daaronder maar liefst twaalf die in ons land voor werkelijke plaatsen werden gehouden.
Kies om te beginnen de grootste kaart, zei mijn vader, een met de afmetingen van het Ludowypark. Groter kan niet en op een kleinere passen onze gedachten niet.

Later toen vader het huis had verlaten, bracht de radio een hele voorraad nieuwe namen, waarvan Brussel de merkwaardigste was.
Merkwaardig was niet de klank noch de vorm van het woord. Merkwaardig was de onrust die het woord vergezelde. Voor het woord Janovska gold dat nog meer, maar dat woord doet in deze wereld niet mee.

Brussel is hier een naam die een verleden oproept zoals de madeleine dat bij Proust deed. Maar waar het verleden dat bij Proust boven komt drijven warm en samenhangend is, gaat het in het gedicht van Baeke juist om het uit elkaar vallen van een min of meer samenhangende toestand in het verleden. Een uit elkaar vallen dat als stroop aan de klank van de naam is blijven kleven. Om dat gevoel van onmacht en weemoed, dat Baeke bijna nonchalant optekent, voelbaar te maken, lees ik u tot slot het een na laatste gedicht van deze serie voor:

Wagon

Ik herinner me de ansichtkaarten die mij van Brussel hadden moeten overtuigen, die mij hadden moeten verzoenen met zijn vertrek. Het is met pijn, schreef hij, ik had zo graag anders, maar er bleef mij geen keus. Misschien vraag ik het onmogelijke van jou en van mezelf. Op deze kaart kan je zien hoe de dagen hier stilstaan en dat terwijl ik dacht dat alles zou bewegen. Vergeet de dingen niet die te groot zijn om in een gebeurtenis te passen, een vertrek bijvoorbeeld, een reis naar Brussel.
Wat ik mij herinner van de foto's op de kaarten. Er waren pleinen te zien en brede boulevards, gazons waarop mensen liggen die van de tijd geen last hebben.

Wat kan ik daaruit afleiden? De mensen kijken in de diepte van een middag en zien niet waar ze zullen eindigen. Ik zie nog niet hoe ik de gebeurtenissen zou kunnen verbeteren.

Een man zit op het trapje voor zijn huis met zijn hoofd in de wind. Het zijn langzame seconden waar de wind doorheen waait. Het kan de wind niets schelen.

 

N.B. Deze toespraak werd eerder gepubliceerd op de website van Terras.

Delen op

€ 20,99
€ 20,99
pro-mbooks1 : athenaeum