Kate Elizabeth Russell, Anjet Daanje, Erwin Mortier en Kenkō (het recensieoverzicht van de week van 8 april 2020)
14 april 2020Onze wekelijkse samenvatting van de recensies in kranten en tijdschriften, waarin dit keer aandacht voor Kate Elizabeth Russell, en verder: Rutger Bregman, Meine Pieter van Dijk, Margot Dijkgraaf, Philippe Lançon (Trouw), Mirjam Schwarz, Dylan Thomas, Erwin Mortier, Coen Simon (de Volkskrant), Alex Boogers, Nir Baram, Jia Tolentino (Het Parool), Anjet Daanje, Isabella Hammad, Adam Phillips (NRC Handelsblad), Yoshido Kenkō, Paul Celan, Huub Beurskens, Anton de Kom en de Europese Literatuurprijs (De Groene Amsterdammer).
Oudere afleveringen van deze rubriek zijn te raadplegen in ons archief. Tussen rechte haken staan de redactionele items op Athenaeum.nl.
Trouw opent met twee reflecties op de corona-crisis naar aanleiding van boeken. In zijn essay ‘De meeste mensen deugen (maar dat doet er niet toe)’ noteert journalist en schrijver Philip Dröge zijn gedachten over de politieke maatregelen om COVID-19 te bestrijden, met name als het gaat over het beknotten van vrijheden. Natuurlijk gaat het over Rutger Bregmans boek De meeste mensen deugen [fragment]. Dat mag zo zijn, schrijft Dröge, maar in een crisis is collectiviteit een must en is ‘de meeste’ niet genoeg. ‘Willen we het virus verslaan, dan moeten we de 10 tot 20 procent freeriders onder ons weten te beteugelen. Zelfs als dat de goedwillende deugers beknot.’ Daarnaast een interview met China-expert Meine Pieter van Dijk, over zijn boek China, vriend of vijand? Het boek werd geschreven vóór de corona-crisis, maar lijkt juist nu actueel. Van Dijk signaleert een nieuw soort verzet in China. ‘Voor het eerst is het verzet niet iets van specifieke subgroepen, corona is iets wat iedereen raakt. De gewone man krijgt het gevoel dat de gezondheid van het volk niet telt. Daarmee kan de staat grote groepen van zich vervreemden. En het sociale contract staat toch al onder druk.’
Theoloog Paul van der Steen bespreekt twee boeken over de vorig jaar door brand verwoeste Notre Dame. Een van Ken Follett en een van Agnès Poirier. Al krijgt dat van Follett niet heel veel aandacht in het stuk. Zijn Notre-Dame. Een beknopte geschiedenis van een beroemde kathedraal is weliswaar ‘sympathiek’, omdat ‘de opbrengst en zijn royalty’s naar het fonds voor de herbouw van de Notre-Dame gaan’, maar het is ‘meer een lang essay […] dan een echt boek’ dat weinig toevoegt ‘aan wat is blijven hangen van alle media-aandacht net na de brand’, en waarin Follett bovendien op hinderlijke wijze ‘zelf af en toe opduikt’. Van der Steen focust zich op Notre-Dame. De ziel van Parijs, waarin journalist Poirer ‘de geschiedenis het werk [laat] doen, ondersteund door gedegen bronnenonderzoek en gesprekken met relevante zegslieden’. Poirer schetst de kerk als ‘geen individueel, maar een sociaal werkstuk, dat tot in alle hoeken de geschiedenis van stad en land ademt’. Aanleiding om de rampzaligheid van de brand vorig jaar ‘iets te relativeren’. De kerk raakte al meerdere keren zwaar beschadigd, maar ‘steeds kwam de Notre-Dame er weer bovenop’.
Kate Kirkpatricks biografie Simone de Beauvoir. Een leven krijgt lof van Jann Ruyters. Het boek is geboren uit een poging om de ‘oermoeder van het moderne feminisme’ te bevrijden uit de greep van Sartre, in wiens kader De Beauvoir nog steeds vaak wordt beschouwd. Kirkpatrick doet dit door in de biografie ruim baan te geven aan De Beauvoirs filosofische werk. Dat levert een biografie op die aan het denken zet ‘over de paradox dat deze revolutionair, pleitbezorger van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd, voorvechter van abortuswetgeving, aanklager van seksisme en de ongeschikte positie van vrouwen, zichzelf als filosoof een inferieure positie toebedeelde. Dat zij die zo krachtig schreef over de gevaren van de romantische liefde, speciaal voor vrouwen, haar eigen relatie met haar levensgezel romantiseerde.’
‘Hoe is het om aanwezig te zijn bij een brute slachting, en die te overleven?’ Ger Leppers bespreekt De flard, de autobiografische roman die cultureel journalist Philippe Lançon schreef over de aanslag op de redactie van het satirische weekblad Charlie Hebdo, waarbij hij aanwezig was en zwaargewond raakte. Aan de daders maakt hij weinig woorden vuil. ‘Blijven stilstaan bij hun motieven zou daaraan een onverdiend belang geven, en dat zou het slachtoffer niet vooruithelpen bij de zoektocht naar het nieuwe begin dat hij voor zijn leven moet vinden’, schrijft Leppens. In plaats daarvan schrijft Lançon ‘eerst uitvoerig maar ingetogen over de aanslag, het gevoel overrompeld te worden door gebeurtenissen die zich sneller ontrollen dan de hersenen kunnen bijhouden, alvorens daarna weer gelijke tred met het leven te krijgen’. Daarna is het grootste deel van het boek ‘gewijd aan de lichamelijke en psychologische reconstructie van Lançon.’ Veel gaat het daarbij over literatuur en muziek, waar Lançon geen ‘troost’ maar ‘kracht’ uit put. ‘Zo trekt hij, tegen de barbarij, rondom zich een muur op van cultuur, gemaakt van het beste wat de menselijke geest tot stand heeft gebracht.’
Janita Monna herinnert zich de stilte die viel in de collegezaal nadat dichter en docent Tom van Deel een gedicht had voorgelezen. Al zijn herinneringen van een kwarteeuw oud slecht te vertrouwen, die stilte ‘was er echt’. Voordat ‘we over dat gedicht zouden gaan praten, voordat we bedachtzaam, stap voor stap zouden kijken: wat gebeurt hier nu eigenlijk in taal, was er die stilte. Een kleine pauze waarin de woorden voorzichtig konden neerdalen.’ Monna ervaart ‘eenzelfde soort stilte’ als ze leest in het dichterlijk oeuvre van Van Deel, waaruit Nicolaas Matsier en Marjoleine de Vos een selectie samenstelden en publiceerden onder de titel Een steen in de beek verveelt zich niet. ‘Langer dan een regel of tien zijn de gedichten zelden. Woorden staan als blokje op de pagina, als een schilderij aan een witte muur. Daarbinnen staat de wereld even stil, is een kort moment uit de tijd gelicht.’ ‘Door de taal te vertragen […] maakt de dichter aanwezig wat afwezig is.’
Margot Dijkgraaf vertelt over haar boek Zij namen het woord. Rebelse schrijfsters in de Franse letteren [fragment]. ‘Ik ben niet op zoek gegaan naar vrouwen die een schandalig leven hebben geleid of een heel ander leven hadden dan andere vrouwen. Maar het is blijkbaar wel zo dat als je schrijft, je een soort karakter hebt dat het dagelijks leven anders maakt dan normaal. Dat je grenzen verlegt, niet alleen in de literatuur, maar ook in het vrouwenleven. […] Het leuke en mooie aan al die tien vrouwen is dat ze niet in een hoekje zijn gaan zitten en de wereld aan zich voorbij laten gaan.’
Rob Schouten heeft waardering voor auteur Joost de Vries en zijn nieuwe boek Rustig aan, tijger [fragment]. Het vertellersplezier druipt ervan af, schrijft Schouten. De Vries ‘spéélt […] met onze tijd en zijn iconische verhalen, maar hij speelt ook met oude verteltradities, waarvan hij en passant graag laat merken goed op de hoogte te zijn.’ Er is ook kritiek: ‘Soms gaat hij wat mij betreft over de schreef. Zo kon hij het in vorige boeken al niet laten te strooien met citaten en hip Engels, dat wordt er in deze verhalen niet minder op.’ Van Schouten ‘mag hij deze etalage van hedendaags idioom iets soberder inrichten.’ Als hij dat zou doen, ‘krijgen we met hem een van de beste schrijvers van het moment.’
Het romandebuut Djin Patrouille op de Paarse Lijn – over de talrijke kindverdwijningen in India in de vorm van een verhaal over een negenjarig jongetje dat de verdwijning van een klasgenootje onderzoekt – van journalist Deepa Anappara wordt besproken door Vrouwkje Tuinman. Zij oordeelt dat de roman ‘heel effectief [schetst] hoe massahysterie werkt’. Anappara schrijft bovendien ‘heel smakelijk over het dagelijks leven in de sloppenwijk.’ Wel haalt ze naar Tuinmans smaak ‘absoluut té veel couleur locale uit haar verfdoos.’
Twee kinderboeken worden besproken door Bas Maliepaard. Hij roemt naar aanleiding van Onmogelijk blauw van Kate DiCamillo (12+) ‘de knappe manier waarop [de auteur] in een paar woorden emoties fileert.’ Bovendien kan DiCamillo ‘personages in een paar zinnen diepte geven.’ Dat maakt dat dit verhaal over tiener Billie die wegloopt als haar hond doodgaat ‘ontroert, terwijl het verhaal juist ook geestig, soms licht absurd is opgeschreven’. Ook vestigt Maliepaard de aandacht op ‘de heerlijke reeks kartonnen kijk- en zoekboeken van het Duitse illustratorenechtpaar Göbel en Knorr, die ‘als geroepen’ komen nu ‘we onze kinderen thuis moeten vermaken’.
Verder bespreekt Joke de Wolf in de reeks oorlogklassiekers Het Oostindisch Kampsyndroom van Rudy Kousbroek. Een boek met scherpe vragen ‘die voorlopig nog niet beantwoord zijn, en daarom het herlezen waard’. En vinden we een bespreking van het corona-pamflet van Italiaanse succesauteur Paolo Giordano: In tijden van besmetting. De auteur maakt zich zowel zorgen dat alles ineen zal storten als dat alles bij het oude zal blijven. Hij ziet eenden zwemmen in de vijver op het Piazza di Spagna. ‘Een signaar van hoop of een slecht voorteken?’
Korte besprekingen zijn er ook van Coen Verbraaks Oorlogskinderen. Het verhaal van een generatie, en Zoönose. Hoe dodelijke ziekten van dier naar mens overspringen van David Quammen, en De Vondeling van Eva Maria Staal. En er is aandacht voor Catels Het verhaal van de Goscinny’s en voor De geboorte van een Galliër, de stripbiografie van René Goscinny, een van de geestelijk vaders van Asterix en Obelix.
De recensies van Trouw verschijnen elke zaterdag in Letter en Geest, en zijn voor abonnees te raadplegen op trouw.nl. Trouw is te koop bij het Nieuwscentrum.