Adriaan van der Hoeven over het vertalen van Aleksis Kivi's De zeven broers

03 januari 2018
| | | |

In november verscheen de Nederlandse vertaling van De zeven broers van Aleksis Kivi (1835-1872). Wij vroegen Adriaan van der Hoeven zijn vertaling voor ons toe te lichten.

In de ongerepte wildernis van het Finland van de negentiende eeuw leven zeven broers. Ze bevechten hun vrijheid op elkaar, op de natuur en op de maatschappij. Hun grote rechtvaardigheidsgevoel en primaire manier van reageren brengt hen meer dan eens in problemen, en de kracht van hun vuisten lost lang niet alles op. In een mix van rauwheid en romantiek, gevoeligheid en geweld toont deze klassieke en originele roman hun ontwikkeling tot volwassen mannen.

De zeven broers is een grootse, sprankelende en poëtische roman die tegelijk een metafoor is voor de verzelfstandiging van Finland, dat zich honderd jaar geleden, op 6 december 1917, losmaakte van Rusland.

N.B. Lees ook onze voorpublicatie uit De zeven broers.

Taalvirtuozen

Jukolan talo, eteläisessä Hämeessä, seisoo erään mäen pohjaisella rinteellä, liki Toukolan kylää.
De boerderij van Jukola ligt op de noordelijke helling van een heuvel, dichtbij het dorp Toukola in het zuiden van de provincie Häme.

Deze zin, de eerste van De zeven broers, is niet representatief voor de taal die de roman kleur geeft. Hij is verraderlijk gewoon. De lezer krijgt te horen waar het verhaal zich afspeelt. Op een boerderij op het platteland, in de buurt van Nurmijärvi, helemaal niet zo ver van Helsinki en in geen enkel opzicht meer de wildernis die in de roman zo'n belangrijke rol speelt. Maar de handeling speelt zich af in de jaren 1820-30. En in bijna tweehonderd jaar is er veel veranderd.

De broers kunnen lezen noch schrijven, dat leren ze in de loop van het verhaal, maar ongeletterd of niet, ze blijken taalvirtuozen. Hun taal is beeldend, zit vol bijzondere zegswijzen, spreekwoorden en vergelijkingen, die lang niet altijd in het Nederlands bestaan. Heel belangrijk voor hen is de Bijbel, dat is het boek waar ze mee zijn opgegroeid. Ze citeren uit Mattheus, Marcus, Lukas, Romeinen, Korintiërs, Openbaring, Exodus, Colossenzen, Petrus, Koningen, Johannes, Job, Jesaja - en dan ben ik nog maar op een derde van de roman. En die Bijbelvertaling was niet modern, waarschijnlijk uit 1776, maar misschien zelfs uit 1642, toen de Bijbel voor het eerst in zijn geheel in het Fins verscheen. In wezen zijn ze dus helemaal niet zo ongeletterd. En daarnaast beschikken ze zelf over een uiterst rijke woordenschat. Waarschijnlijk zijn zij, taalgebruikers in een orale cultuur, veel meer dan wij gericht op de kracht van het gesproken woord.

Een groot deel van de roman bestaat uit dialogen (die als in een toneelstuk zijn genoteerd) waarin ze rechttoe rechtaan, maar ook heel dichterlijk kunnen zijn:

Tuomas: Juhani, hou je koest.
Juhani: Ik zal hem krijgen!
Tuomas: Rustig, rustig.
Juhani: Sodemieter toch op!
Aapo: Hij heeft je met gelijke munt betaald. Dat is alles.
Juhani: Eero met zijn rotopmerkingen, wat een rotdag! Venla heeft ons godbetert een blauwtje laten lopen! Alle gehoornde bosduivels en godvergeven hemelse heerscharen!

Zelfs Lauri, de meest zwijgzame, blijkt de taal naar zijn hand te kunnen zetten. Als hij dronken is, persifleert hij de dominee op onnavolgbare wijze. Hij rijgt zegswijzen aaneen en gaat ook steeds meer rijmende woorden gebruiken, zodat zijn preek een soort delirische poëzie wordt:

Open op tijd je oren en luister naar wat ik zeg en predik; want ik ben gepokt en gemazeld en dit hart van mij is als een tabakszak van zeehondenleer. Veel heb ik doorgemaakt. Ik heb in Helsinki gestudeerd, ben op water en brood gezet, aan de schandpaal genageld, in zeven sloten tegelijk gelopen. Maar neem dit voor lief, ik ben geen dief, ik heb nooit in andermans vijver gevist, of buiten de pot gepist.

De broers vertellen elkaar verhalen, sages, mythen; vooral Aapo is daar een meester in. Hij verstaat als een schrijver zonder schrift de kunst zijn toehoorders te boeien en spanning op te bouwen. Daar wordt die unieke mondelinge verteltraditie zichtbaar, maar tegelijk komt daarin de cultureel-literaire traditie van de romantiek naar voren, tot het bijna kitsch wordt:

En het was geen vallende ster meer, maar de jongeling in een helder licht met een vlammend zwaard in de hand. Zijn gezicht straalde een heerlijke vertrouwdheid uit en het hart van het meisje begon hevig te bonzen, want nu herkende ze haar vroegere verloofde. Maar waarom had hij een zwaard in zijn hand? […] De liefdevol kijkende jongeling nam haar in zijn armen en kuste haar en al spoedig voelde de bloedeloze maagd de heerlijke warmte van haar bloed als een waterval door haar aderen stromen, haar wangen kleurden als een wolk in het ochtendrood en haar glanzende voorhoofd glom van vreugde. Ze legde haar hoofd en haar lokken tegen de schouder van haar verloofde en keek omhoog naar het heldere hemelgewelf en een diepe zucht waarin het leed van tientallen jaren besloten lag ontsnapte aan haar borst; en de vingers van de jongeling dwaalden door haar krullen die lieflijk wiegden in de zachte wind.

De frisheid van de taal

Dichten kunnen ze ook, de broers, net als de dorpsjongens met wie ze meer dan eens slaags raken. Spotliederen maken ze, en vooral de jongste, Eero, met zijn scherpe verstand, is er een meester in. Zelfs Timo, de broer met de hardste kop, de meest prozaïsche, komt met een gedicht, het lied over de eekhoorn, waar duidelijk het verlangen uit spreekt naar een beschutte plek, een eigen paradijs, weg van de boze buitenwereld. Hierin verwoordt hij in poëtische vorm het streven van de broers.

In zijn kamertje van mos
rust de eekhoorn zacht;
onbereikbaar voor de
hond met de grijze vacht
en de valstrik van de jager.

Hij kijkt naar de wereld
vanuit zijn hoog vertrek,
onder hem wordt fel gestreden,
boven hem wuift een sparrentak
als groene wimpel van de vrede.

Wat een geluk huist in die burcht,
in die schommelende hoge horst!
Daar wiegt de spar de eekhoorn,
drukt hem aan haar moederborst:
de kantele van het woud weerklinkt!

Voor het kleine venster
dommelt de pluimstaart in;
de hemelvogels begeleiden
hem zingend in de schemering
naar het beloofde land der dromen.

Op dit snijvlak van spreektaal, tale Kanaäns, beeldend proza en poëzie beweegt de roman van Kivi zich en dat is voor een belangrijk deel de kracht ervan. Vaak heb ik van Finse lezers gehoord hoe verrast ze waren door de frisheid van de taal als ze De zeven broers herlazen. Een op een voetstuk geplaatst auteur loopt het gevaar in zijn eigen schaduw te komen staan en uit puur ontzag niet meer gelezen te worden. Maar Kivi is ondanks zijn onmiskenbare leeftijd springlevend. En vooral die levendigheid heb ik proberen te behouden, net als de beeldende kracht en het ritme van de taal. Want daardoor krijgen de broers zeggingskracht en betekenis.

Adriaan van der Hoeven doceerde Finse literatuur en cultuur aan de Universiteit van Groningen. Hij vertaalt poëzie, proza en toneel uit het Fins, waaronder werk van Annika Idström en Sirkka Turkka. In 2005 verscheen Geluksperen, roverballetjes en paradijskoekjes, het Hans Christian Andersen sprookjeskookboek van Edith Koenders met illustraties van Van der Hoeven.

Adriaan van der Hoeven over het vertalen van Aleksis Kivi's De zeven broers

Delen op

pro-mbooks1 : athenaeum