De eerste en de laatste zinnen bij Joseph Roth, vertaald door Elly Schippers & Janneke van der Meulen

21 juni 2018
| | | | |

Elly Schippers & Janneke van der Meulen tekenden voor de samenstelling en vertaling van De buste van de keizer en andere verhalen, verhalen van Joseph Roth. We vroegen ze hun werk toe te lichten. Ze gingen voor ons in op eerste en laatste zinnen, alliteratie, verkleinwoorden, ‘Sie’, stijl en perspectief.

‘Das Leben ist sehr wichtig!’ lachte ich. ‘Sehr wichtig!’ und fuhr nach New York.
‘Het leven is heel belangrijk! zei ik lachend. ‘Heel belangrijk!’ en ik ging naar New York.

Dit is niet de eerste zin uit een van de verhalen in de bundel De buste van de keizer, maar de laatste, en wel uit ‘April’. Wie enigszins vertrouwd is met het werk van Joseph Roth, weet dat zijn laatste zinnen soms een heel verhaal of zelfs een heel boek samenvatten. De ik-verteller uit ‘April’ doet deze uitspraak als hij besluit om te vertrekken uit het stadje waar hij enige tijd heeft vertoefd en waar hij verliefd is geworden op ‘het meisje bij het raam’. Dat meisje is onbereikbaar voor hem en daarom gaat hij weg. Hij wil zijn tijd daar niet langer verdoen, want ‘elke dag is een opgave en elk van mijn uren was een zonde tegen het leven’.

Zwaar en zwanger

Een vertaalprobleem deed zich in deze zin niet voor. Daarom gaan we toch even terug naar de eerste zin van dit verhaal: ‘Die Aprilnacht, in der ich ankam, war wolkenschwer en regenschwanger.’ Hier stuiten we meteen op een stijlfiguur waar Joseph Roth graag gebruik van maakt, namelijk alliteratie, die wij in de vertaling gelukkig konden handhaven: ‘De aprilnacht waarin ik aankwam, was zwaar van wolken en zwanger van regen.’

Het allitereren werkte soms zelfs aanstekelijk, zodat we er, ter compensatie van een elders toch niet te honoreren stafrijm, in diezelfde alinea een hebben toegevoegd en van ‘atmende Wiesen’ ‘wasemende weiden’ hebben gemaakt.

Nog een jaartje, nog twee

Iets anders waar Roth zich met graagte van bedient, zijn verkleinwoorden, echter niet om het lieflijke van een persoon of een object te benadrukken, integendeel, ze geven zijn zinnen veelal een sarcastische lading. Om dit te illustreren citeren we de laatste alinea van ‘Triomf der schoonheid’. De beste vriend van de ik-verteller in dit verhaal wordt het slachtoffer van zijn eigen vrouw, die hem door haar ‘vlucht in de ziekte’ terroriseert en langzaam kapotmaakt. De ik-verteller, een arts, ontwikkelt daardoor een aversie tegen zulke vrouwen, of eigenlijk tegen de vrouw in haar algemeenheid, en wenst hun als volgt hun einde toe:

Op straat passeerden me talloze vrouwen, sommige glimlachten naar me. Glimlach maar, dacht ik, glimlach maar, draai maar, wieg maar, koop maar hoedjes, sokjes, ditjes, datjes. De ouderdom zit jullie op de hielen! Nog een jaartje, nog twee. Geen chirurg, geen pruikenmaker zal jullie helpen. Misvormd, getergd, verbitterd zinken jullie weldra in het graf, en nog dieper, in de hel. Glimlach maar, glimlach maar…

In dit verhaal speelt een essentieel verschil tussen het Duits en het Nederlands een rol, namelijk het gebruik van ‘Sie’. Beide vrienden kennen elkaar al jaren en blijven elkaar toch tot het laatst toe met ‘Sie’ aanspreken, dus met ‘u’, iets wat in het Nederlands zeer onnatuurlijk zou overkomen, vandaar dat we voor de aanspreekvorm ‘jij’ hebben gekozen.

Een ander thuis

Aan twee van de verhalen ligt het verdriet om het verlies van de oude waarden ten grondslag. In het titelverhaal ‘De buste van de keizer’ is dat de droefenis om de teloorgang van de Habsburgse monarchie, het thema van Roths bekendste roman Radetzkymars. De hoofdpersoon, graaf Morstin, is gekant tegen de opkomst van de verschillende naties. Voor hem was de oude monarchie een thuis. Na het uiteenvallen hiervan verlaat hij Polen, waar het dorp waar hij woont nu plotseling toe behoort, en hij verhuist naar de Rivièra, want, aldus de laatste zin van de graaf: ‘Ik ben gewend in een huis te wonen, niet in een hok.’

In ‘De leviathan’ is het de Joodse koraalhandelaar Nissen Piczenik die de strijd aanbindt tegen de moderne tijd, die voor hem zijn intrede doet in de vorm van koralen van celluloid, waardoor zijn echte koralen, ‘de edelste planten van de oceanische onderwaterwereld’, geen aftrek meer vinden. Hij besluit naar Canada te emigreren, maar zijn schip, de Phönix, vergaat onderweg en hij verdrinkt. Volgens de verteller was het echter geen verdrinken, maar een thuiskomen, want zo besluit hij: ‘… de bodem van de oceaan [was] zijn enige thuis. Moge hij daar naast de leviathan in vrede rusten tot de komst van de Messias.’

Couperiaans

Het verrassendste maar moeilijkst te vertalen verhaal was voor ons ‘De blinde spiegel’. Het is de geschiedenis van kleine Fini, een ontluikend meisje dat te vroeg volwassen wordt en na de nodige teleurstellingen toch nog het geluk vindt, zij het kortstondig, en eindigt als ‘waterlijk’. Ook hier weer treffende laatste zinnen: ‘Niemand wist dat ze naar de hemel had gewild en in het water was gevallen. Ze sloeg te pletter op de zachte treden van purperen en gouden wolken.’

Zowel inhoudelijk als stilistisch neemt dit verhaal een aparte plaats in onze bundel in. Stilistisch omdat Roth het geschreven heeft in een bijzonder weelderige, haast Couperiaans aandoende, teder-poëtische stijl. Deze tederheid vinden we ook terug in Roths inhoudelijke benadering van de geschiedenis van kleine Fini. Zijn identificatie met dit meisje gaat niet zo ver dat het verhaal in de ik-vorm is geschreven, maar de destijds 31-jarige auteur vereenzelvigt zich wel heel verrassend met zijn hoofdpersoon door veelvuldig de wij-vorm te gebruiken. Heel letterlijk in een zinsnede als ‘wij kleine meisjes’.

En als laatste voorbeeld van de prachtige laatste zinnen van Roth hier de slotzin van het postuum verschenen, laatste verhaal in de bundel ‘De legende van de heilige drinker: ‘God geve ons allen, ons drinkers, een zo vlotte en zo mooie dood!’ Een einde dat Roth zelf helaas niet beschoren was.

Elly Schippers vertaalde werk van Elias Canetti, Jenny Erpenbeck, Edgar Hilsenrath, Charles Lewinsky, Joseph Roth, Arthur Schnitzler, Anna Seghers en vele anderen. Eerder schreef ze voor Athenaeum.nl over de eerste zinnen van Erpenbecks Een handvol sneeuw, over Hilsenraths Het sprookje van de laatste gedachte, en over Das achte Leben (für Brilka) van Nino Haratischwili.

Janneke van der Meulen is sinds 1980 werkzaam als literair vertaalster. Ze begon met vertalingen uit het Engels, van onder anderen Virginia Woolf, en vervolgens ook uit het Frans en het Duits. Ze vertaalde ruim zeventig libretto’s (onder andere Wagners Ring) en werk van Stefan Zweig, Jonathan Littell (samen met Jeanne Holierhoek), Donald Barthelme, Martin Amis, Jesse Ball, Dana Grigorcea en Grace Paley.

pro-mbooks1 : athenaeum