Worstelbotten en hun merg. Over het vertalen van Gabe Habash’ Stephen Florida door Joris Vermeulen

28 november 2018
| | | |

Joris Vermeulen vertaalde Gabe Habash' veelgeprezen romandebuut Stephen Florida. We vroegen hem zijn werk toe te lichten. Over doorfluisterspelen en worsteljargon.

My mother had two placentas and I was living off both of them. I was supposed to have a twin. When the doctor yanked me out, he said, ‘There’s a good chance this child will be quite strong.’ This is the story my parents always told me, but I never really believed it.
Mijn moeder had twee placenta’s en ik at van allebei. Ik had eigenlijk de helft van een tweeling moeten zijn. Toen de dokter me tevoorschijn trok zei hij: ‘Grote kans dat dit kind best sterk wordt.’ Dit verhaal vertelden mijn ouders me altijd, maar ik geloofde het nooit zo.

Spoiler: heb je de openingsalinea van Stephen Florida gelezen, dan heb je in feite meteen het hele verhaal gelezen. De eerste twee zinnen verraden dat Steven Forster – zo heet de ik-figuur officieel – al vóór zijn geboorte in gevecht was met zichzelf. Hij vrat zijn tweelingbroer of -zus op. De latere Stephen Florida, de jongen die aan Oregsburg College studeert, gaat door roeien en ruiten om worstelkampioen te worden. Zijn tegenstanders moet overwonnen, kapotgemaakt, opgegeten worden. Vlak voor een van zijn wedstrijden laat hij op de mat de student tegenover hem weten: ‘Ik ga je vermorzelen, Brett, dat wordt lachen.’

Zin drie van de openingsalinea is een inkoppertje: Steven/Stephen wordt inderdaad best sterk. Maar de overwinningen komen niet vanzelf. Enorm getalenteerd is hij niet. En eerst overlijden zijn ouders, wanneer hij nog maar een kind is, wat hem extra sterk dan wel fanatiek maakt. Vervolgens sterft zijn oma. Zijn enige dan nog levende familielid is nergens te bekennen. Moederziel alleen gaat hij de strijd met zijn tegenstanders aan. Soms gaat dat mis, soms nog veel erger dan hij zou willen (zie het boek, niet te veel spoilers). En zijn grootste tegenstander is hijzelf.

Tot slot zin vier: Stephen Florida is een zogeheten onbetrouwbare verteller. ‘Dit verhaal vertelden mijn ouders me altijd, maar ik geloofde het nooit zo.’ Pats-boem, in alinea nummer één, een waarschuwing aan het adres van de toehoorder: wantrouw alles wat anderen je vertellen, onder wie ikzelf. Wantrouw de hele wereld, want die bakt je voortdurend poetsen of erger dan dat.

Geslaagde rit

Dit alles weet je nog niet wanneer je argeloos aan het boek begint – tenzij je dit stukje hier hebt gelezen, ha. Je komt er hoe dan ook gauw genoeg achter. Het boek leest (en vertaalt) het beste als je je helemaal overgeeft aan de immer malende, gaandeweg doordraaiende hersens van Stephen Florida. Hij bakt alles en iedereen, zichzelf incluis, poetsen of erger dan dat. Als je dat inderdaad doet, als je je morele en je rationele kompas opbergt en je aan zijn grappen, grollen en grillen overgeeft, krijgt het relaas van de ik-figuur al snel iets van een achtbaan. De vergelijking is een cliché, ik weet het, maar die gaat hier keurig op, en zeker als achtbanen tot knikkende knieën én euforie leiden, zoals bij mij.

Omdat Stephen Florida zo onaangepast is, zo fanatiek, doet hij dingen die de meesten van ons nooit zouden doen. Sommige van die dingen vind je misschien net als de betere achtbaan misselijkmakend. Het verhaal is bovendien verrassend, neemt pittige wendingen, in hoog tempo, gaat soms zelfs over de kop, waarom niet, dankzij die doordraaiende hersens. En aan het einde van de rit…

De bekende uitspraak ‘breek het bot en zuig er het merg uit’  van de Franse schrijver Rabelais is behoorlijk van toepassing op het boek van debutant Gabe Habash. Gaandeweg, niet zonder pijn en moeite, dring je door in het gedachteleven van de uiteindelijk aandoenlijke vechtjas Stephen. Dat proces, van hard naar zacht, is bevredigend. Aan het begin breekt Stephen daadwerkelijk een bot van een tegenstander. Aan het einde van de rit… Ik vond hem erg geslaagd, die rit, als lezer en als vertaler.

Kontgat

Om nog even in te haken op dat laatste woord, ‘vertaler’: ook die heeft heel wat botten moeten breken om door te dringen tot het merg. De kokende hersenpan van Stephen spuugt soms (flarden) van zinnen uit, woeste of cryptische gedachten die me aardig wat hoofdbrekens (…) hebben gekost. Een spel dat de vertaler steeds poetsen dreigt te bakken is het ‘doorfluisterspel’; zeker in de cryptischer passages kom je voor je het weet met een vertaling die een beetje of ernstig afwijkt van de betekenis, de lading die de schrijver er zelf aan heeft meegegeven. Gelukkig was Gabe Habash steeds bereid om waar nodig iets toe te lichten.

Zo was daar Stephens kreet: ‘My asshole is the dark zero.’ Mijn vraag hierover – wat bedoelt hij precies met dat ‘asshole’, ‘dark’ en ‘zero’? – beantwoordt Gabe ook. Het moet doen denken aan duisternis, mysterie, en dat ‘asshole’ is hier inderdaad letterlijk het gat onder aan de menselijke romp, ‘shaped like a zero’. Aha, daar kan ik iets mee. De oplossing kan voor mij dan alleen nog maar zijn: ‘Mijn kontgat is de duistere nul.’

Pin

Tot slot: in Stephens stream of consciousness verschijnt regelmatig de sport worstelen met zijn jargon. Dat Stephen aan collegiate wrestling doet (universitair worstelen, zeg maar), maakt het er niet eenvoudiger op. Dat is namelijk een typisch Amerikaanse variant van de sport. Veel daar gebruikte handelingen en termen kent het vrije noch het Grieks-Romeinse worstelen, de stijlen die in Europa worden beoefend.

Daarom moet ik dat soort dingen toch vaak onvertaald laten, zoals de Peterson roll, een van de vele worstelbewegingen die bijna alleen met bewegend beeld uit te leggen zijn. Ook werken de Amerikanen met niet-Nederlandse ponden (‘lb’, libra, avoirdupois) in plaats van kilo’s. De gewichtsklassen heb ik daarom in diezelfde ponden gehouden, want het verhaal speelt in de Verenigde Staten. Een ander voorbeeld is de pin, het moment waarop de winnaar beide schouders van zijn of haar tegenstander tegen de mat drukt en de wedstrijd is afgelopen. In Nederland wordt nogal eens gesproken van het touché of de touche, maar ook van diezelfde pin.

Een van ‘mijn’ worsteladviseurs mailt me: ‘Op schrift zou ik het misschien eerder over een pin hebben – dat geeft ook beter weer wat er gebeurt, het gaat over het beheersen van de tegenstander – en in spreektaal over een touché of touche. Maar misschien is het ouderwetse woord “schouderlegging” voor leken het duidelijkst.’

Na veel vijven en zessen maak ik er toch ‘touché’ van. ‘Pin’ vind ik te Engels, het fraaie en inderdaad beeldende ‘schouderlegging’ wordt zelden tot nooit gebruikt in Nederlandse teksten. ‘Touche’ zou tot verwarring bij de worstelleken kunnen leiden (toch waarschijnlijk minimaal 90 procent van de Stephen Florida-lezers); moet op die laatste ‘e’ geen accent staan? Dat wordt dan ‘touché’, waarmee het lidwoord ‘de’ meteen verandert in ‘het’. Dat Nederlandse kwaliteitskranten zoals de Volkskrant vooral ‘het touché’ hanteren geeft voor mij de doorslag.

Drie Nederlandse topworstelaars-met-taalgevoel, hebben me geweldig geholpen met het worsteljargon: Bert Kops, Jeroen Tan en Robbie van Straten. Ook dankzij hen is er merg tevoorschijn gekomen, heb ik zonder al te veel kleerscheuren het parcours afgelegd. Of dat geloof ik althans.

Joris Vermeulen vertaalt uit het Engels, Frans en Catalaans: fictie, non-fictie en ook (muziek)theater. Enkele andere door hem vertaalde auteurs zijn Nico Walker (Cherry), Chad Harbach (De kunst van het veldspel [fragment]), Susan Sontag (dagboeken), Julie Otsuka (beide romans [onze recensie van Waarvan wij droomden]), Jay McInerney (Prachtige, dierbare dagen, met Nico Groen [onze recensie]), Roald Dahl/Donald Sturrock/Kurt Schwertsik (Goudhaartje, Nederlands gezongen) en Gérard de Nerval/Almire Gandonnière/Hector Berlioz (De verdoemenis van Faust, Nederlands gezongen).

Worstelbotten en hun merg. Over het vertalen van Gabe Habash’ Stephen Florida door Joris Vermeulen

Delen op

€ 19,99
pro-mbooks1 : athenaeum