De eerste zin van Robert Seethalers Het veld, vertaald door Liesbeth van Nes

04 maart 2020
| | | |

Liesbeth van Nes vertaalde Das Feld van Robert Seethaler als Het veld. Wij vroegen haar om een toelichting op haar vertaling. Over grafstenen, een glazen dak dat ‘instort’ of ‘wegzinkt’ en hoe om te gaan met de inspiratiebronnen van de auteur.

N.B. Eerder bespraken we Het veld, en publiceerden eruit voor, en lichtte Liesbeth van Nes haar vertaling toe van Seethalers roman Een heel leven. Ook publiceerden we voor uit De Weense sigarenboer.

Der Mann blickte über die Grabsteine, die wie hingestreut vor ihm auf der Wiese lagen.

Dat is een eerste zin zonder hobbels:

De man keek over de grafstenen die als verstrooid over de weide voor hem lagen.

Je moet er even aan denken de komma weg te laten, de beste Nederlandse zinsvolgorde te kiezen en klaar is Kees. Een kind kan de was doen, dat wil zeggen als je eenmaal weet hoe de zaak in elkaar zit. Want wie is deze man? Is hij de opzichter van de begraafplaats, een toevallige bezoeker of de moordenaar die terugkeert naar de plaats van de misdaad? Waarom liggen de grafstenen en staan ze niet, waarom zijn ze ‘als verstrooid’? En waarom een weide? Wordt er niet meer begraven?

Pas aan het eind van het boek weten we wie deze man is, Harry Stevens is zijn naam, en dat hij er intussen ook ligt, onder een grafsteen. We weten nu dat hij ervandoor had willen gaan, dat het stadje hem reeds lang de neus uitkwam, dat de gemiste kansen om hem heen verspreid liggen, sommige ook onder een zerk, en dat hij weliswaar niet vastgeroest was in Paulstadt, een niet-bestaand plaatsje, maar zich op de een of andere manier ook niet had weten los te trekken uit de zompige grond waar hij nu voorgoed onder ligt. Er is meer zompige grond in Paulstadt, ook onder het nieuwe recreatiecentrum dat er koste wat moest komen en dat instortte. Nog meer doden voor het veld.

De doden vertellen

Alles en iedereen lag er. Verhalen lagen er, echtparen weer bijeen na jaren onenigheid, onbegrepen vijandschappen, de verslagen zoon naast zijn ouders, de hoogmoedige pastoor en de jongen die een kikker wilde zijn. De meeste stenen lagen er intact, niet verzakt of ondermijnd of weggebrokkeld, maar zoals ze in de loop der tijden waren neergelegd, verspreid over een veld waar gras was gaan groeien. De begraafplaats was intussen uitgebreid, maar dat deel heette nog steeds het veld.

En Harry Stevens? Hij hangt er rond. Als het weer goed is, elke dag. In onwetendheid van het motto dat aan het boek voorafgaat:

And you who loiter around these graves
Think you know life

Het is afkomstig uit Spoon River Anthology, een dichtbundel uit 1915 van Edgar Lee Masters. Masters was een advocaat uit Chicago, Spoon River was een verzonnen provincieplaatsje en de gedichten zijn de grafschriften op de stenen op de heuvel waar ze nu allemaal liggen te slapen, de bewoners van Spoon River. Een van hen is Griffy, de kuiper, en op zijn graf staat bovenstaand motto. Hij zegt tegen de voorbijganger:

‘Je denkt nou wel dat je weet wat het leven inhoudt en je denkt dat je zover kunt kijken als de horizon. Maar in werkelijkheid kijk je tegen de binnenkant van je tobbe aan, en die bestaat uit taboes, regels en uiterlijke schijn, dat zijn de duigen die je tobbe overeind houden. Van het leven zelf weet je niks.’

Seethaler is langer van stof dan Masters en heeft aan een grafsteen niet genoeg. Maar hij heeft Stevens. Een man die op het veld rondhangt, een loiterer, en die denkt dat hij de doden hoort vertellen over hun dood of over hun leven.

Intertekstualiteit?

Meteen springt het brein van de vertaler op rood: is Stevens met zijn Engelse voornaam misschien een van de inwoners van Spoon River? Heeft hij ook zo’n veelzeggende grafsteen? Dwarsverbanden? Intertekstualiteit? Ik ben Laurent Binet gewend, die citaten vreet en de keutels in zijn romans laat vallen als een schaap op de heide. Maar nee, Robert Seethaler zit niet zo in elkaar, die verzint de dingen liever. Bij hem kom je woorden tegen die je nergens anders vindt, en als je dan vraagt wat het in vredesnaam kan betekenen, zegt hij: ‘Das habe ich erfunden.’ Spoon River Anthology is voor hem een voorbeeld, een sfeer, iets wat hem aanzet tot schrijven en geen verwijsmolen.

Maar er is nog een schrijfmotor voor dit boek geweest: Winesburg, Ohio, een verhalenbundel van Sherwood Anderson uit 1919. Een boek dat Faulkner heeft geïnspireerd, Hemingway en Steinbeck, en ook, recenter, Amos Oz. Sherwood Anderson was afkomstig van het Amerikaanse platteland en er zijn trekjes van hemzelf terug te vinden in George Willard, de jonge reporter die in veel van de verhalen in Winesburg opduikt. Net als Harry Stevens, de man die bij de graven rondhangt, wil George Willard het liefst weg uit dat gat. Winesburg, ook een verzonnen stadje, is voor mensen die naar Cincinatti of Chicago zijn vertrokken, echter ook een bron van heimwee: in Winesburg was alles overzichtelijk, ordelijk en veilig. Dat laatste mist Paulstadt: er zijn eigenlijk alleen maar mensen die weg willen.

Grotesk

Een van hen is Robert Avenieu, een doetje als we het verhaal van zijn vrouw Martha mogen geloven. Als hij zelf aan het woord komt, beginnen we met andere ogen naar Martha te kijken. Anderson past die techniek van perspectiefwisseling ook toe. Was hij de uitvinder ervan? Faulkner doet het later ook en in navolging van hem Hugo Claus eveneens. In het inleidende verhaal van Winesburg, Ohio lezen we een soort psychologische onderbouwing van de keuze om mensen vanuit verschillende ooghoeken te bekijken. Aan het woord is een oude schrijver die werkt aan ‘Het boek van de grotesken’. Model daarvoor zijn mensen uit zijn leven, die tot grotesken zijn uitgegroeid. Ik vertaal nu uit het Engels:

‘De oude man had een doorwrochte theorie over deze kwestie. Hij had het idee dat een mens grotesk werd op het moment dat hij zich een van de vele waarheden eigen maakte, die ene waarheid de zijne noemde en ernaar probeerde te leven, en dat de waarheid die hij omarmde, een leugen werd.’

Dat is letterlijk wat er gebeurt als Martha Robert omarmt en hem tot de hare maakt. Ze hebben allebei hun opinies over de ander en ook over hun gezamenlijk leven dat met ingang van de eerste nacht samen een leugen wordt. Een onvoorstelbare leugen zelfs, maar Seethaler dist haar geloofwaardig op, omdat hij zonder voorbehoud het leven binnenstapt van zijn doden op het veld. Hij laat hen aan het woord, hij laat hen alles zeggen tot de ingrediënten aan toe voor het bakken van een taart, die een oude dame in het bejaardenhuis ter plekke zit te verzinnen om indruk te maken op een nieuwe vriendin, die nog ouder is dan zij en die haar achternaam is vergeten, maar nog niet hoe je over de andere kinderen kunt triomferen. Het is grotesk, ja, en je kunt erom lachen.

Wat te doen als vertaler?

Wat moet je als vertaler van Robert Seethaler dus doen? Met hem meelopen, ademen op het ritme van zijn adem en geloven in wat hij zegt. Er is geen geheime agenda, geen achterliggende gedachte, hij is zichzelf. Maar dat moet je wel eerst te weten komen, anders kun je in je vertaling geweldige uitglijers maken. In tegenstelling tot Griffy, de kuiper, vindt Seethaler de duigen van de tobbe interessant. Grotesk zelfs, zoals de mensen zich daaraan vastklampen. Wat voor hulp bieden boeken als die van Masters en Anderson? Daar snuffel ik tijdens het vertalen in, niet vooraf. Eerst spreekt Seethaler, en zijn bronnen bieden me de sfeer, de interpretatie, een accentuering.

Een voorbeeld uit het verhaal van Robert Avenieu, de man die door zijn vrouw Martha als een doetje werd behandeld. Ze zijn met zijn tweeën op pad als ze het opeens in haar hoofd krijgt het nieuwe recreatiecentrum te gaan bekijken. Zij zit achter het stuur, rijdt erheen en stapt uit. Hij heeft geen zin om te gaan, ze dreigt even kwaad te worden, maar gaat dan alleen naar binnen. We weten dat het recreatiecentrum in zal storten, zij weten het geen van tweeën. Zij denkt dat hij bête in de auto zit te wachten, maar hij schuift achter het stuur, start de motor en rijdt weg. ‘Im Rückspiegel sah ich das Glasdach hinter dem hügeligen Horizont abtauchen.’ ‘Abtauchen’ is onderduiken, wegduiken, zoals een bokser wegduikt onder een slag. Ik was geneigd het glazen dak achter de heuvelachtige horizon te laten instorten. Maar dan zou ik Robert zijn gemoedsrust ontnemen. Hij heeft eindelijk een keuze gemaakt, zijn eigen waarheid omarmd: het glazen dak verdwijnt uit de achteruitkijkspiegel en daarmee ook zijn vrouw, zijn leven in Paulstadt. Als hij het gebouw zou zien instorten was zijn moment verpest. Ik moest de duigen van zijn tobbe overeind houden en hem laten genieten. En dus zinkt het glazen dak in mijn vertaling weg achter de horizon. Zo staven Anderson en Masters de correcties die ik aanbreng als ik aan de vertaling ga schaven en geven me het gevoel dat ik goed zit.

Liesbeth van Nes werkt als literair vertaalster vanuit het Duits en het Frans. Ze vertaalde boeken van Robert Seethaler, en verder onder anderen Jean Giono, Pierre Lemaitre, David Foenkinos, Laurent Binet, Timur Vermes. Enkele jaren terug lichtte ze op Athenaeum.nl haar vertaling van Laurent Binets HhhH toe en die van David Foenkinos' Herinneringen.

pro-mbooks1 : athenaeum