Over Het laatste deel van Robert Seethaler, vertaald door Liesbeth van Nes

05 april 2021
| | | |

Liesbeth van Nes vertaalde Robert Seethalers Het laatste deel en staat daarmee op de longlist van de Europese Literatuurprijs 2021. Voor ons lichtte ze haar vertaalkeuzes toe.

N.B. Lees ook Van Nes’ toelichting bij Het veld. Eerder bespraken we Het veld, en publiceerden eruit voor, en lichtte Liesbeth van Nes haar vertaling toe van Seethalers roman Een heel leven. Ook publiceerden we voor uit De Weense sigarenboer.

Is een Direktor een dirigent?

Het laatste deel van Robert Seethaler begint niet meteen met ‘Herr Direktor’ maar bijna wel. De hoofdpersoon, Gustav Mahler, zit op zee. Bovendeks. Terug naar Europa. Hij wil niemand en niks om zich heen, maar omdat hij stervende is, heeft zijn alles beredderende vrouw – ja, de beroemde Alma Mahler – ervoor gezorgd dat er een scheepsjongen klaarstaat om hem tegemoet te komen in zijn geringste wensen en natuurlijk ook een oogje op hem te houden. Mahler heeft dat wel door en de jongen irriteert hem dan ook. En wat hem helemaal irriteert is dat ‘Herr Direktor’ van de jongen.

»Wie lange fährst du schon zur See?«, fragte Mahler.
»Es ist mein erstes Jahr, Herr Direktor«, antwortete der Junge.
»Ich bin kein Direktor, also lass das«, sagte Mahler. »Und nimm die Kekse wieder mit!«

Mahler was dirigent. Een Duitse vriendin die ik tijdens het vertalen vaak aan de telefoon heb, zegt meteen: ‘Nee, “Direktor” is nooit een aanduiding voor dirigent.’ En ze voegt eraan toe dat zij in haar vertalingen naar het Duits ‘Monsieur’ of ‘Madame’ vaak handhaaft, als een soort couleur locale, dus waarom liet ik ‘Herr Direktor’ niet gewoon staan? Grappig is dat, wij doen dat geloof ik alleen in journalistiek werk en zelden in vertalingen. Je laat wel eens een vreemd woord staan, bijvoorbeeld omdat de auteur het zelf als vreemd woord introduceert, zoals Seethaler doet als hij Mahler met Auguste Rodin Frans laat spreken, of omdat je te maken krijgt met iets in de categorie van de ‘realia’.

Arthur Langeveld noemt ze in Vertalen wat er staat equivalentloos: woorden in de brontaal, waarvoor de doeltaal ‘geen énkel equivalent heeft, hetzij omdat het voorwerp, de situatie, etc. die het bt-woord aanduidt, onbekend is in de dt-cultuur, hetzij door een toevallig hiaat in de dt-woordenschat’. Deze realia zijn vaak concrete zaken in het dagelijks leven zoals gerechten of etenswaren. Voor de kinderen van mijn Duitse vriendin maak ik vaak de onvertaalbare ‘stamppot’ en zij voor mij hun ‘Klöße’.

‘Hoe lang zit je al op zee?’ vroeg Mahler.
‘Het is mijn eerste jaar, meneer de directeur,’ antwoordde de jongen.
‘Ik ben geen directeur, dus laat dat,’ zei Mahler. ‘En neem die koekjes weer mee!’

Nee, directeur!

Het is dus gewoon directeur geworden, want Mahler was weliswaar dirigent, maar ook directeur van de Weense Hofopera. Een functie die hij uit alle macht wilde hebben, omdat hij carrière wilde maken. Lange tijd bleef de deur voor hem gesloten, omdat hij joods was, maar toen hij zich in 1897 bekeerde tot het katholicisme werd hij meteen benoemd. In de Weense muziekwereld was hij daardoor een coryfee, die zich vervolgens voor delen ervan onmogelijk maakte door bijvoorbeeld de zangers te verplichten de opera die ze zongen ook met toneelspel uit te beelden. Dat leidde behalve tot onenigheid ook tot gnuivende praatjes: ‘Op straat en in het koffiehuis werd over het repertoire geruzied, over aanslag en klank van het orkest gedebatteerd of over het postuur van de zangeressen geroddeld.’

Volgens Seethaler moest Mahler zich als directeur behalve met de muziek en het toneelbeeld ook bezighouden met de administratie en alle ego’s van de musici, zodat het eigenlijk geen verwondering mag wekken dat hij in 1907 de kans waarnam om in Amerika te gaan dirigeren. Daar hoefde hij zich alleen met de muziek bezig te houden, al was dat nog niet zijn diepste wens: hij wilde eigenlijk alleen maar muziek maken, componeren. Daar besteedde hij zijn zomers aan, als hij zich in speciale componeerhuisjes opsloot, die voor een deel nog bestaan en te bezoeken zijn, liefst met uitzicht op een meer. Alma mocht wandelen of lezen, het maakte niet uit, als hij maar niet gestoord werd.

Pas na zijn dood zou Mahler beroemd worden als componist, en vooral door de persoonlijke, menselijke gevoelens die hij in zijn muziek had verwerkt. Hij was geen Bach die in opdracht schreef, hij componeerde in de vakanties. En in Het laatste deel bedenkt Mahler bovendeks op zee dat hij meer muziek had moeten schrijven, dat hij niet alleen de natuur om hem heen, maar ook de natuur in hem had moeten toonzetten. De harmonieën van het lichaam. Of beter nog de disharmonieën, de ziektes van zijn lichaam: dat was het enige wat hij nog had.

En om dan tijdens zulke momenten van wroeging te worden gestoord door iemand die hem aanspreekt met ‘meneer de directeur’, is hemeltergend: tien jaar van zijn korte leven verdaan bij die Weense Hofopera!

Zijn Kaffeehäuser koffiehuizen?

Ik wist dus heel goed wat ik deed, toen ik koos voor ‘directeur’ als vertaling. Maar op de vraag waarom ik de Weense Kaffeehäuser gewoon met ‘koffiehuizen’ had vertaald, zoals hierboven is te zien, had ik even geen antwoord.

Het Weense Kaffeehaus kent eigenlijk geen equivalent en behoort volgens bovenstaande definitie dus in feite tot de realia. Het is niet zomaar een plek om koffie te drinken, eventueel met sachertaart, het is een instituut, dat kunst en cultuur heeft voortgebracht. De lijst van kunstenaars, schrijvers en filosofen die er verkeerden, is indrukwekkend lang. De debatten die er zijn gevoerd, zijn van hoog niveau. Een instituut dat blijkbaar – want ik ben er helaas nog nooit geweest – nog steeds bestaat. En aangezien iedereen het kent, zou ik zonder probleem Kaffeehaus hebben kunnen gebruiken. Zoals Yond Boeke eens zei: ‘… lasagne en prosecco waren woorden die je vroeger moest uitleggen, maar nu weet iedereen wat ze betekenen.’ Het woord ‘prosecco’ staat nu in Van Dale, net als ‘sachertaart’ (van het Duitse ‘Sachertorte’), maar Kaffeehaus niet, dus dat is geen reden om het zo op te nemen.

Maar waarom dan toch ‘koffiehuis’? Ik had niet het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis op het oog, dat met zijn allure nog wel iets weg heeft van de Weense Kaffeehäuser, ook niet de achttiende-eeuwse koffiehuizen waar Justus van Effen zijn Spectator voor had bedoeld en al helemaal niet de koffiehuizen voor geheelonthouders met hun kale tafels – zo stel ik me ze voor, of de vaak troosteloze cafés met de sanseveria’s in de vensterbank en de tapijtjes op tafel, die nog steeds in Amsterdam of langs de Drentse Hoofdvaart te vinden zijn.

Tijdens het vertalen had ik gewoon de Weense variant voor ogen. En ik vulde er het Nederlandse woord voor in. Zonder erg.

De keuze van de taalgebruikende taalliefhebber

Toen ik onlangs de nieuwe vertaling van Honderd jaar eenzaamheid las, veel sprankelender dan de oude, sprong er toch een scherfje van af: Aureliano Segundo heette opeens niet meer zo. Zijn naam was nu Aureliano de Tweede. En hetzelfde was zijn tweelingbroer José Arcadio overkomen. Ze waren plotseling een stuk minder exotisch. Maar het klopt natuurlijk wel, Aureliano is de tweede Aureliano, want Aureliano José telt niet mee omdat dat een andere naam is, en ook de zeventien bastaardzonen van de eerste Aureliano niet, die allemaal Aureliano heten in het krankzinnige universum dat García Márquez schiep. Het was terecht dat zijn naam was vertaald.

Woorden in een andere taal hebben op mij altijd een enorme aantrekkingskracht uitgeoefend. Toen ik vreemde talen leerde, leek iedere andere taal me mooier, geheimzinniger en veelzeggender dan het Nederlands. Je kon er zoveel tegelijk mee uitdrukken! En zo kort en kernachtig iets mee zeggen! En de klank was zoveel sprankelender, vrolijker of droeviger.

Toen ik leerde vertalen werden twee van die talen, Frans en Duits, een stuk normaler. Niet minder interessant, maar eerder omgangstalen dan vreemde talen. Bij het Franse woord ‘folie’ zie ik bijvoorbeeld niet meer alle mogelijke betekenissen tegelijk, maar alleen degene die het in een bepaalde context moet zijn, net als de doorsnee-Fransman, vermoed ik. Zoals ik bij Nederlands homoniemen alleen de betekenis voor me zie die wordt bedoeld. Van taalliefhebber was ik min of meer taalgebruiker geworden.

En als die taalgebruiker heb ik ongemerkt zitten vertalen wat er stond: een koffiehuis. En is dat erg? Ik weet het niet. De Nederlandse lezer heeft waarschijnlijk weinig moeite om er zich het juiste bij voor te stellen. In dit boek speelt het Kaffeehaus behalve als plek om te twisten en te roddelen nog tweemaal een rol: Mahler sprak er met Alma af in de tijd dat hij haar het hof maakte en in Parijs bij Rodin verlangde hij ernaar om er te kunnen gaan zitten en rustig na te denken.

Mag het? Ja, ik denk van wel, al zullen er mensen zijn die zich boos maken omdat ik een heilig huisje omverloop.

Maar dat ik het heb gedaan is wel een gebeurtenis om even bij stil te staan als vertaler en er nog eens over na te denken.

Liesbeth van Nes werkt als literair vertaalster vanuit het Duits en het Frans. Ze vertaalde boeken van Robert Seethaler, en verder onder anderen Jean Giono, Pierre Lemaitre, David Foenkinos, Laurent Binet, Timur Vermes. Enkele jaren terug lichtte ze op Athenaeum.nl haar vertaling van Laurent Binets HhhH toe en die van David Foenkinos' Herinneringen.

pro-mbooks1 : athenaeum