Over proevend vertalen en het beletselteken van de dood... Vertaler Irma Pieper over Karel Čapek

28 maart 2022
| | | |

Irma Pieper vertaalde Karel Čapeks Život a dílo skladatele Foltýna als Leven en werk van de componist Foltýn, een titel uit de winterselectie 2021-2022 van Schwob. Wij vroegen haar haar vertaling toe te lichten. Over hoe je de verschillende stemmen in de roman proeft, en hoe om te gaan met het beletselteken dat Čapek met zijn dood naliet.

N.B. Lees ook een fragment uit Leven en werk van de componist Foltýn.  Eerder besprak Bert van Assem Oorlog met de Salamanders voor ons.

In de laatste roman die de Tsjechische schrijver Karel Čapek ons heeft nagelaten, Leven en werk van de componist Foltýn, is niet echt sprake van één beginzin. De roman is namelijk opgebouwd uit negen verschillende getuigenissen over de fictieve ‘componist’ en begint dus eigenlijk negen keer opnieuw. Hier zijn enkele voorbeelden:

  • Ik leerde Beda Folten kennen – in die tijd schreef hij natuurlijk gewoon Bedřich Foltýn op zijn schoolschriften – toen ik iets over de zestien was.
  • Ik vraag me af of mijn herinnering aan Bedřich Foltýn hem geen onrecht doet.
  • Ik heb mijn man zaliger voor het eerst ontmoet op een juristenbal.
  • Ik werd aan meneer Folten voorgesteld in de foyer van het theater bij een of andere premiere.
  • Mijn omgang met wijlen meneer Folten was van korte duur en eigenlijk zuiver beroepsmatig.

Aan die openingszinnen kun je al een beetje zien dat er verschillende ‘ikken’ aan het woord zijn, en uit het relaas dat zich na elk van die zinnen ontspint, treedt telkens een ander personage naar voren, met een eigen stem, register en referentiekader. Als vertaler moet je dus in de huid van elke spreker proberen te kruipen om diens idioom op een geloofwaardige manier weer te geven, rekening houdend met de tijd waarin het boek zich afspeelt. Bovendien gaat het om herinneringen die vele jaren later worden opgetekend of verteld, dus in elke stem klinkt zowel de persoon door die de verteller destijds was als de latere versie van de verteller, die het verhaal doet.

De toon van de spreker proeven

Dat is de uitdaging, maar ook wat vertalen zo leuk maakt. Hoe je dat doet, dat ‘in de huid kruipen van’, is moeilijk uit te leggen. Ik zie het als een heel intuïtief proces. Je zoekt je aanknopingspunten in de tekst, proeft wat de spreker zegt, hoe hij het zegt, en ook: hoe hij het níet zegt. En terwijl je die smaak probeert vast te houden bedenk je hoe hij het in het Nederlands gezegd zou hebben. Voor een deel is je tussenkomst als vertaler dus altijd een subjectieve aangelegenheid, want een andere vertaler zou langs dezelfde weg heel goed tot een ander resultaat kunnen komen. In hoeverre ik erin geslaagd ben elke spreker in het Nederlands zijn eigen stem te geven, is aan de lezer om te beoordelen.

Vergelijk de volgende twee beschrijvingen van ‘maestro’ Foltýn aan de piano (in het origineel en in vertaling):

Mně se nesmírně líbil, když tak horoucně hrál a pohazoval těmi kadeřavými vlasy; byla jsem na něho pyšná a říkala jsem si, aspoň dá tatínek pokoj s tím jeho doktorátem; vždyť to Beďáček nepotřebuje. Žádný umělec přece nemusí být doktorem. A když si potom projel vlasy rukou a s takovým malým, vítězným úsměvem vstal od klavíru, – to byly mé nejšťastnější chvíle.
Ik mocht het enorm graag zien als hij zo vurig zat te spelen en met dat krullende haar schudde; ik was trots op hem en zei bij mezelf: papa houdt nu tenminste op over dat doctoraat; Bed’áček heeft het immers niet nodig. Een kunstenaar hoeft toch geen doctor te zijn? En als hij daarna zijn hand door zijn haar haalde en met zo’n klein, triomfantelijk lachje opstond van de piano... dat waren mijn gelukkigste ogenblikken.

„Dyjada tráda,“ zpíval Foltýn a třískal do pianina tu napomádovanou oplzlost, jako by to byl slavnostní pochod. Bál jsem se, že bych mu takhle potmě musel přirdousit ten jeho měkký, hédonický krk; nahmatal jsem vypínač a rozsvítil jsem. Foltýn na mne jen zamžoural oslněnýma očima a hrál, hrál, hrál, komíhaje celým tělem, se zkřivenými ústy, s výrazem opojené rozkoše, to vzlykavé valčíkové sviňáctví.
‘Tidada tadatata,’ zong Foltýn en hij ramde die gepommadeerde wulpsheid op de pianino alsof het een feestmars was. Ik was bang dat ik hem daar in het donker die weke, hedonistische nek van hem zou moeten dichtknijpen; ik zocht op de tast de schakelaar en deed het licht aan. Foltýn knipperde slechts met verblinde ogen naar me en speelde, speelde, speelde, zwaaiend met zijn hele lijf, met vertrokken mond en een uitdrukking van bedwelmde gelukzaligheid, die zijige, schunnige wals.

Het zal duidelijk zijn in welke passage het gaat om de welwillende blik van de kersverse echtgenote en in welke om de jaloerse haat van de medestudent...

Het beletselteken en de zuivere kunst

Verder komen onder anderen een oud-klasgenoot, Foltýns eerste liefde, een protegé, een kunstcriticus en een correpetitor bij de opera aan het woord. Die laatste, in alles het tegendeel van de ingebeelde componist, grijpt zijn afkeuring van Foltýns dionysische kunstopvatting aan om een pleidooi te houden voor wat hij als zuivere kunst beschouwt. Wat hij vervolgens over ónzuivere kunst wilde zeggen, komen we niet te weten, want Čapek stierf voor hij de roman kon voltooien en de tekst eindigt op dit punt. Het maakt nieuwsgierig naar wat er had moeten volgen en naar de personages die verder nog hun zegje hadden moeten doen.

Het pleidooi over zuivere kunst waarmee de tekst eindigt wordt soms gezien als Čapeks artistiek testament, geschreven op het moment dat hij zijn dood voelde naderen. Maar er zijn aanwijzingen dat Čapek hierna nog minstens drie ‘getuigen’ had willen opvoeren en dat hij zijn credo, zijn eigen kunstopvatting, door een van hen wilde laten verwoorden. Wie Čapek een beetje kent, kan zich voorstellen dat hij naast de strenge orde en discipline van de correpetitor plaats had willen opeisen voor alles wat bij het leven hoort, voor gevoel, voor menslievendheid. Maar de dood heeft er een stokje voor gestoken en een beletselteken gezet, zoals Čapeks vrouw, de actrice Olga Scheinpflugová,  het in haar nawoord noemt, dus we moeten het zelf invullen. Het is in elk geval haar verdienste geweest dat je als lezer niet verloren achterblijft. Ze heeft een treffend slothoofdstuk toegevoegd dat niet alleen de losse eindjes aan elkaar knoopt maar bovendien Čapeks nagedachtenis recht doet.

Irma Pieper (1965) studeerde Engelse taal- en letterkunde in Utrecht (specialisatie Vertalen) en volgde Tsjechisch als bijvak aan de Universiteit van Amsterdam. Ze woonde enige tijd in Praag en begon in 1995 met het vertalen van Tsjechische literatuur. Van Karel Čapek vertaalde ze eerder Een doodgewoon leven, Oorlog met de Salamanders, Krakatiet, Meteoor en Hordubal, alle verschenen bij Wereldbibliotheek. 

Over proevend vertalen en het beletselteken van de dood... Vertaler Irma Pieper over Karel Čapek

Delen op

€ 14,50
€ 9,99
€ 21,00
€ 11,99
€ 15,99
€ 18,00
€ 12,50
pro-mbooks1 : athenaeum