Recensie: De export van levenspijn

25 november 2015 , door Erik Lindner
| | |

'Meestal laat ik alles maar gebeuren', schrijft Robert Anker in een van de gedichten uit de reeks 'Bergense uitzichten' die hij schreef in het huis van Adriaan Roland Holst. We zijn nog maar net op gang in de nieuwe bundel Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd en al meteen is er sprake van een grote gelatenheid: 'een dier weet altijd waar hij is en wat er om hem heen is.' De mens daarentegen sluimert weg in zijn gemijmer: 'dat ben ik, een leegte die gevuld is met aanwezigheid.' Door erik lindner.

Het niet-zijn

Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd geldt als de tiende dichtbundel van Anker, maar volgens mij zijn het er meer als je zijn bundel als stadsdichter van Amsterdam en de kleine bundel In het westen de laatste trans uit 2011 meerekent. In Gemraad Slasser d.d.t. nam Anker de gedaante aan van een onderwereldpersonage, een tamelijk geloofwaardige antiheld, een abject en onaangenaam figuur. Anker leek er de tijdsgeest mee in zijn hemd te willen zetten. Ankers werk heeft vaker iets razends, het is ongeduldig van toon en tegelijk weloverwogen, wat een intrigerende paradoxale poëzie oplevert. In Onvergetelijke toegewijde trouweloze tijd lijkt Anker de peilloze afgrond van de ik-figuur op een kier te zetten, de non-existentie, het niet-zijn, en dat is nog een stuk beklemmender dan het relaas van een gefingeerd personage.

'Wat is een gedachte waard als ze de taal net niet heeft bereikt,' vraagt de dichter in een gedicht genaamd 'De tweede man'. Van het gedicht dat hij schrijft blijft hij 'zo pijnlijk' gescheiden, 'alsnog ontheemd'. Een personage dat de dichter nauw op de huid zit, bevolkt de tweede reeks in de bundel en heeft als roepnaam 'Het lege hart'. Er zijn grammaticaal wat lastige wendingen ('Een verre stilte klaarstaat zich te openbaren'), maar Anker is een veels te ervaren schrijver om door zoiets zijn gedicht te laten ontkrachten. Het lege hart lijkt zichzelf vooral te willen straffen. Je schrikt van het onverwachte eindrijm: 'hij kreeg de opdracht / Te bestaan - dat nu noemen wij een nieuwe naam.'

Er valt behoorlijk wat te zeggen voor de houding die uit de nieuwe bundel van Anker spreekt, hoe neerslachtig ook. Een dichter is geen zilveren engeltje met een lier. De dichter is een onheilsprofeet die met de gal van zijn oprispend maagzuur in de mond dingen roept die ons helemaal niet uitkomen, maar waar we niet omheen kunnen. 'Weet hij wel zeker / Dat het een lot is dat hem wil / En niet gewoon het leven zelf'. Hoe kunnen we aan ons lot ontsnappen, aan die ongure medereiziger genaamd ikzelf? Ligt de wereldvrede in de export van levenspijn, zo vraagt Anker retorisch aan het slot van de reeks. 'Het woord is er alleen om niet / Te vallen'.

Bedachtzame poëzie

Anker zet behendig een verzamelaar neer, die kunst om zich heen zet om het begin te vinden dat hij zoekt. En een van de pakkendste gedichten is een parabel genaamd 'Toonzaal':

'In de binnenste kamer doet de dood het licht aan. Het is een toonzaal. Er hadden auto's kunnen staan. Of vitrines als bij de Kijkshop. "Kijk rustig rond," zegt hij, "misschien zit er iets bij van jullie gading. Koffie?"
Wij lopen rond alsof we blind zijn, tastend. Alsof er een mist is waarin af en toe iets opdoemt. Later wordt het helderder maar ook dan is het moeilijk iets te kiezen.
Wij vragen of er hiernaast nog een zaal is, dat meenden wij gezien te hebben. "Klopt," zegt de dood, "maar die is niet voor jullie." En hij doet het licht uit.'

Als Anker overgaat op de wij-vorm in de vierde reeks 'aankomst en vertrek', doet dat denken aan Bres van Leonard Nolens. Anker klinkt boos, maar ingehouden boos. 'wij gaan met bekkens en met pauken woede drijven.' De wij-figuur heeft vooral veel verzuimd: 'wij wisten niet dat we warmte zochten toen we kou verspreidden.' Zonder blikken of blozen klinkt Robert Anker grimmig in deze bundel, met 'het smekende geheugen dat zich aan ons vastklemt / als de drenkeling die wijzelf zijn in de levenszee'.

Toch mis ik iets. Dwars door alle temperamenten heen, is dit zeer bedachtzame poëzie. Gelatenheid blijft de grondtoon tot op de laatste pagina. Mooi is het als Anker het huis van zijn moeder omschrijft en haar hekel aan diepzinnigheid. 'Geheugenwarmte' lekt weg en als er iemand roerloos staat toe te kijken vergeet de dichter even dat hij het zelf is. Het is imponerend. Maar ik wens meer toonaarden en naast alle verbittering zoiets onnozels als geluk.

Erik Lindner publiceerde vijf dichtbundels waarvan Acedia de meest recente is. Daarnaast is hij redacteur van Terras en de Revisor. Deze bespreking verscheen eerder op Revisor.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum