Recensie: Een strak beeld van het veranderende medialandschap

17 december 2015 , door Frits Oostvogel
| | |

Bert Hogenkamp is waarschijnlijk de belangrijkste mediahistoricus van Nederland. Al vanaf 1984 schrijft hij over Nederlandse documentairefilms en televisie, met name De Nederlandse documentairefilm 1920-1940 (1988) en De documentairefilm 1945-1965, De bloei van een filmgenre in Nederland, de ontwikkeling van een filmgenre in het televisietijdperk (2003). Bij gelegenheid van zijn recente afscheid als bijzonder hoogleraar aan de faculteit letteren van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is deel drie, De Nederlandse documentairefilm 1965-1990, uitgekomen.

Encyclopedisch werk
De werkwijze voor dit deel was wel heel anders. Vooral het onderzoek werd vergemakkelijkt door de recente digitale ontwikkelingen voor film. Vanaf 2007 werd het grootste deel van bestaande filmcollecties door Beeld en Geluid in rap tempo gedigitaliseerd. In plaats van het eindeloos zoeken en doorspoelen van VHS-videobanden en het reizen naar de diverse filmmusea en filmbunkers om films op een montagetafel te kunnen bekijken, kon nu het merendeel van de documentaires op een computerscherm, aangesloten op de digitale filmotheek in wording, worden bekeken. 
Hogenkamp eindigt zijn inleiding met het voorbehoud dat hij als mediahistoricus een periode beschrijft waar hij zelf in verschillende hoedanigheden binnen het onderwerp van zijn boek actief is geweest. Onder andere als redacteur van het invloedrijke blad Skrien, als oprichter van Het Vrije Circuit. Het enthousiasme waarmee hij destijds zijn eerste schreden zette in het onderzoek naar documentairefilm, klinkt in dit boek door, maar dat staat de volledigheid van informatie en zijn onafhankelijke oordeel niet in de weg.

De filmografie werd voor dit deel in een algemeen alfabetisch register verwerkt, maar de jaartallen van de films ontbreken. Behalve alle namen zijn er nu ook de filmtitels in hoofdletters verwerkt. Wel zo gemakkelijk, maar de jaartallen van de films ontbreken. In de hoofdstukken en verhalen wordt ook niet altijd een strikte chronologie aangehouden. Dus wordt een tijdsbeeld in jaren er niet gemakkelijker op. Gelukkig hebben we de digitale informatie ook nog. Een solide notenapparaat per hoofdstuk van de vele geraadpleegde (papieren) bronnen maakt het boek zeer compleet.

Nieuwe genres
De Nederlandse Documentairefilm 1965-1990 brengt een overstelpende hoeveelheid namen en filmtitels bij elkaar in een zevental hoofdstukken. Alles aan de hand van gegevens als bioscooprecettes, kijkcijfers, citaten uit recensies in kranten en filmtijdschriften, uit vakbladen en omroepgidsen, publicaties van filminstellingen en gesprekken met enkele filmmakers.

In een zakelijke stijl wordt in die hoofstukken verduidelijkt hoe de uit Amerika overgewaaide Direct Cinema met compacte en stille 16mm-camera’s voor documentaireprogramma’s de standaard werd. En dat goed opgeleide cameralieden met eigen apparatuur de vernieuwing doorzetten. Vooral bij de omroepen, met name de VPRO. Documentairefilms werden een televisie-aangelegenheid. In de bioscoop werden nieuwe films uit de geroemde Hollandse documentaireschool, waar met 35mm-camera’s en zonder direct geluid werd gewerkt (de camera’s zelf maakten te veel herrie) maar met uitgekiend camerawerk en (geluids!)montage, niet meer vertoond. Tenzij ze iets verduidelijkten waarin mensen zich konden herkennen. Maar dat waren uitzonderingen.

Politiek en film 

Opgeduikelde anekdotes verlichten het encyclopedische karakter van dit boek. Zoals een relletje over gepaste kleding tijdens de filmweek Arnhem in 1973. Het werd de opmaat voor het ontstaan van een heel nieuw alternatief filmcircuit voor distributie en productie van veelal politieke documentaires op 16mm. Films die alleen te zien waren in speciale filmhuizen, of tijdens speciale vertoningen voor een doelpubliek, zoals een politieke manifestatie. Pamflettistische films over onrecht in de derde wereld konden gemaakt en vertoond worden dankzij ondersteuning van zending en missie-instellingen en soms omroepen.

Documentaires over landelijke kwesties - vaak over de oorlog - werden veelal geïnitieerd met subsidie uit het rijkspotje voor de korte kunstzinnige film. De rest van het budget moest dan nog bij elkaar gebedeld worden bij verschillende ministeries en weer andere omroepen. Zowel bij het rijk als bij de omroepen was het staand beleid dat de filmmaker alle rechten moest overdragen. Na het voortooien van een film met enige betrokkenheid (geld!) van het ministerie van Algemene Zaken eiste de Rijks Voorlichtings Dienst al het restmateriaal op. Hergebruik voor een andere film moest worden bestreden. Bij de omroepen bleef er vaak veel achter wat later weer gebruikt kon worden. Voor documentaires over regionale en lokale kwesties kon een bedeltocht ondernomen worden langs provincies, gemeentes en non-profit organisaties.

De samenhang van beelden en spel 

Drie filmers worden er in het boek uitgelicht: Louis van Gasteren, Johan van der Keuken en Ed van der Elsken. Met hun experimenten met film als medium toonden zij aan dat de samenhang en inhoud van een film als geheel voor een belangrijk deel het resultaat was van vormgeving: dramaturgie, camerawerk en montage. De getoonde werkelijkheid in de film kreeg een andere context dan die werkelijkheid zelf. Dat leverde fraaie films op die maar sporadisch op televisie te zien waren. Maar geld leverde het niet op. Vandaar dat vooral jongere filmmakers ook in hun documentaires soms kozen voor een gedramatiseerde vorm. Sommigen van hen waren in staat om documentairfilmen af te wisselen met het maken van speelfilms. Ondertussen werd wel de kiem gelegd voor wat later bekend zou worden als ‘gedramatiseerde documentaire’. 

Een strak tijdsbeeld
Binnen een aantal thema’s en aan de hand van filmtitels worden al deze ontwikkelingen van de Nederlandse documentairefilm in die periode op de voet gevolgd en beschreven. Van de politieke documentaires tot en met de subsidiegevers voor films met een bepaald onderwerp. Is het boek volledig? Het heeft er alle schijn van.

De analyses van inhoud en vorm, de omstandigheden waarin documentaires tot stand konden komen, en de manier waarop ze hun publiek bereikten bieden samen met de reacties - veelal uit de tijd zelf - een strak beeld van het veranderende medialandschap in Nederland. Daarvoor werd een veelheid aan papieren archieven afgestruind om het benodigde feitenmateriaal te kunnen vinden. Met filmtitels, bijbehorende feiten en reacties stelde Bert Hogenkamp een standaardwerk samen dat iedere professionele film- of televisiemaker in huis hoort te hebben. Voor andere geïnteresseerden geven de verhalen, feiten, filmtitels en beschrijvingen een fraaie inkijk hoe de Nederlandse Documentairefilm zich in vijfendertig jaar kon ontwikkelen. Grotendeels dankzij televisie, maar er was nog veel meer.

Frits Oostvogel schreef voor OOR en werkte als filmarchivaris bij Beeld en Geluid. Daar was hij betrokken bij het digitaliseren van Nederlandse films.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum