Recensie: Had ik ook een ander kunnen zijn?

25 november 2015 , door Joost de Vries

Later vandaag in De Groene Amsterdammer, nu al te lezen op Athenaeum.nl: Joost de Vries over Robbert Welagens In goede handen.

'In goede handen [is] een vintage Welagen: heldere stijl, soepele, elegante zinnen, ingetogen of onderdrukte emoties, een hoofdpersoon die anderhalve stap buiten zijn eigen leven staat, en de wereld beziet vanuit een mengeling die zowel uit sociale onhandigheid lijkt voor te komen als uit een misplaatst gevoel van superioriteit.'

N.B. Zie ook onze voorpublicatie uit de roman.

Robbert Welagen begint in zijn nieuwe roman In goede handen een lange herinnering als volgt: ‘Het was de tijd van de walkman, de eerste Super Mario Bros, en het hitje “Especially for You” van Jason Donovan & Kylie Minogue. Meisjes droegen kleding in fluorescerende kleuren en jongens keken op analoge televisies naar The A-Team en Nils Holgersson.’

Zijn dit de late jaren tachtig? Echt? Of anders gesteld: herinnert iemand zich écht zo de late jaren tachtig? Een dergelijke opsomming is namelijk geen herinnering, het is geen flashback; het is een montage in een sbs-programma als I Love the Eighties, een paar makkelijke tijdsiconen op een rijtje gezet.

Misschien is dat het werkelijke probleem van Welagens hoofd­persoon, de illustrator Erik Bergmans (samenwonend, geen kinderen): dat hij niet in de gaten heeft hoe slecht zijn geheugen is, dat sjablonen en karikaturen zijn echte leven in zijn hoofd hebben vervangen. En in plaats van dat die karikaturen vrolijk zijn geworden, zijn ze naargeestig. Ergens zegt hij: ‘Van een haarscherpe aanwezigheid zijn mijn ouders en broer een korrelige herinnering geworden, alleen maar op te roepen in mijn geheugen.’ Waarschijnlijk zijn ze meer dan korrelig en is zijn terughoudende, instabiele zelfbeeld zo wankel omdat de fundamenten voor hem zelf vaag zijn.

Erik herinnert zich hoe zijn vader en moeder (en zijn oudere broer) hem min of meer verwaarloosden toen hun gezin uit elkaar viel, een gebeurtenis die volgens hem aan de basis ligt van zijn tegenzin nu om een gezin te beginnen, met zijn bestwel babygekke vriendin. De reden waarom Erik zijn leven heroverweegt is dat hij zichzelf is tegengekomen, letterlijk. Eerste regels: ‘Verdomd, daar loop ik. Op perron 4 van station Amstel. Ik ben het, geen twijfel mogelijk.’

Erik achtervolgt zijn dubbelganger naar zijn keurige huis, met zijn liefhebbende gezin. Hij confronteert hem: ze heten hetzelfde, zijn even oud, geboren in dezelfde stad. Het is alsof een cel zich heeft gesplitst, en twee versies van hetzelfde heeft gecreëerd. Hoe dit zo kan interesseert Welagen niet echt; hij gebruikt het als mechaniek om zijn hoofdpersoon een vervormende spiegel voor te houden, hem zich te laten afvragen: ‘Had ik ook zo kunnen zijn? En waarom ben ik dat niet?’

Voor Welagens doen is de dubbelganger niet eens een heel exotische plotwending. In Porta Romana (2011) brak de hoofdpersoon met zijn leven, na een mysterieuze, mislukte ontvoerings­poging; in het voor de Libris geshortliste Het verdwijnen van Robert (2013) verdwijnt de hoofdpersoon zonder iemand te vertellen waarheen en waarom, als een vileine manier om iedereen te straffen die niet genoeg van hem hield. In alle andere opzichten is In goede handen ook een vintage Welagen: heldere stijl, soepele, elegante zinnen, ingetogen of onderdrukte emoties, een hoofdpersoon die anderhalve stap buiten zijn eigen leven staat, en de wereld beziet vanuit een mengeling die zowel uit sociale onhandigheid lijkt voor te komen als uit een misplaatst gevoel van superioriteit. Zoals wanneer zijn in het buitenland wonende broer hem opzoekt: ‘Ik sta op en steek mijn hand naar hem uit, een gebaar dat hij opvat als een aanloop naar een omhelzing. Hij omhelst me, dat doet hij ieder jaar, en ik wacht tot het voorbij is.'

Is dit onhandig of is dit vals? Dat vraag je je constant af, het geeft een soort permanente morele spannings­boog aan het boek: is Erik zielig of gewoon een zeikerd? Na een moeizaam gesprek bij een etentje met zijn broer, die niet zo’n behoefte heeft herinneringen aan de scheiding van hun ouders op te halen, rekent Erik af. ‘Ik loop met de serveerster mee naar de pinautomaat. Bij de bar kijk ik even om naar mijn broer. Hij heeft zijn jas al aan­getrokken.’ Daar eindigt het hoofdstukje mee. Heeft de broer zijn jas aangetrokken omdat hij vlug weg wil, of gewoon, omdat het handig is? Is er iets aan de hand, of kan Erik weer eens niet wachten om zich tekortgedaan te voelen?

Het zijn dit soort vragen die van Erik een interessant personage maken, zijn eigen jeugd­herinneringen willen dat niet echt worden. Over hoe hij als kind bij een vage bekende van zijn vader wordt gedumpt, terwijl zijn vader de hort op is, en zijn moeder elders in het land haar gezin ontvlucht. Onaardig, maar echt naargeestig wordt het niet, een beetje saai zelfs. Gek genoeg wijst Welagen hier zelf ook op, bij monde van Eriks broer. Als Erik hem toch zo ver krijgt om over de scheiding te praten, zegt hij dat hij zich aanstelt; dat hun huis bepaald geen paleis was (‘Arcadië ligt heus niet in onze oude straat in Dordrecht’), dat het huwelijk van hun ouders nooit echt gelukkig was, de scheiding was onvermijdelijk, de jeugdidylle waarin Erik zichzelf in zijn herinnering situeerde heeft nooit bestaan.

Welagen vertelt zijn verhaal dus door een ik-persoon tegen wie je in moet denken als lezer; je moet hem niet geloven, niet meegaan in zijn geëmmer, tegenover zoveel passieve agressiviteit moet je als lezer stevig in de schoenen staan. Dan ontstaat de spanning die In goede handen interessant maakt.

(Athenaeum Boekhandel en De Groene Amsterdammer werken samen, bijvoorbeeld in boekverkoop.)

pro-mbooks1 : athenaeum