Recensie: Hoe Romeinse keizers hun macht legitimeerden met hun (nep)voorvaderen

30 juni 2015 , door Roel Salemink
| | | |

Augustus wordt traditioneel gezien als de eerste Romeinse keizer, maar het was Julius Caesar die de alleenheerschappij herintroduceerde in Rome en Octavianus, later Augustus, adopteerde als zijn beoogde opvolger. Het vinden van een geschikte opvolger was van groot belang voor de vaak kinderloze keizers, zeker omdat dynastieke continuïteit hun eigen macht versterkte. Ook het inzetten van echte, fictieve en goddelijke voorouders hielp de legitimatie van de macht. Olivier Hekster, hoogleraar aan de Radboud Universiteit, schreef erover in Emperors and Ancestors: Roman Rulers and the Constraints of Tradition.

N.B. Lees ook een bespreking van Diocletianus. Tussen eenheid en versnippering.

De absolute macht

In de geïdealiseerde wereld van schrijvers als Plinius de Oudere was het verkrijgen van de macht door individuen geen zaak van erfelijkheid, maar werd iedere leider uitgekozen op basis van zijn merites en dus op geschiktheid voor de functie. Dit is duidelijk een ideaal dat stamt uit de goede oude tijd van de Romeinse Republiek, toen de gehate koningen van weleer waren verdreven en de politieke macht in handen was van de Senaat. Zij koos periodiek twee consuls voor de dagelijkse besluitvorming, en niemand had daardoor de absolute macht in handen. Deze situatie veranderde in de Late Republiek, toen er diverse burgeroorlogen werden uitgevochten. Dit legde de basis voor de alleenheerschappij als geaccepteerde vorm van bestuur, hoewel Augustus nog moeite deed zijn macht achter een Republikeinse façade te verbergen.

Erfopvolging (dynastic/heriditary monarchy) werd een normale gang van zaken. Het was de enige manier om zekerheid te hebben dat de ingeslagen weg zou worden voortgezet, althans in theorie. In de praktijk moest nog maar blijken of dit echt zo werkte: als we de verhalen mogen geloven volgden ‘goede’ en ‘slechte’ keizers elkaar op, al sinds Suetonius een favoriet onderwerp van velen. (Zie ook het nog te verschijnen boek Dynasty: The Rise and Fall of the House of Caesar van Tom Holland over de Julisch-Claudische keizers.) Soms was er sprake van opvolging door een biologische zoon, zoals bij de Flavische keizers (69-98), maar meestal werden opvolgers bij gebrek aan eigen zoons uit de eigen kring geadopteerd door de regerende keizer of werd er bij gebrek aan een geschikte opvolger door verschillende troonpretendenten gestreden om de macht. In alle gevallen moest de al dan niet geplande opvolger laten zien waar zijn macht vandaan kwam en in wiens illustere voetsporen hij stond. Hiermee wordt meteen al een verschil duidelijk in de boodschap: benadrukte men de (geconstrueerde) afstamming en familiebanden of associeerde men zich slechts met een goed bekend staande voorganger: ‘There is a substantial difference between claiming to be like Augustus and claiming to be descended from him.’

Voorouders als machtslegitimatie

Olivier Hekster deed onderzoek naar dit fenomeen door verschillend bronnenmateriaal, en dan voornamelijk munten, uit de periode tussen de keizers Augustus en Constantijn met elkaar te vergelijken. Verschillende ‘media’ (naast munten onder meer inscripties, keizerlijke titulatuur in bijvoorbeeld militaire diploma’s, portretten en standbeelden) werden gebruikt voor het overbrengen van het keizerlijke imago, zowel vanuit het centrum als op lokaal niveau van provinciën en steden (waar, zoals uit Heksters boek blijkt, zeker niet altijd de centrale lijn werd gevolgd). Ook tekstuele bronnen komen aan bod, maar dan voornamelijk panegyriek, oftewel lofdichten op de keizer.

Het inzetten van voorouders was onderdeel van wat je keizerlijke propaganda zou kunnen noemen. Het was al in de Republikeinse tijd een wijdverbreid gebruik, vooral binnen aanzienlijke families die status ontleenden aan wat eerdere (mannelijke) leden van de familie hadden bereikt. De keizers deden in principe hetzelfde en pasten zo binnen een traditie van voorouderverering. Hekster bekijkt eerst in welke mate de ‘vader’ werd ingezet en gaat daarna over op andere voorvaderen, op ‘founding fathers’, op de ‘moeder’ en andere vrouwen, maar ook op het gebruik van goden en helden als voorouders.

In het boek wordt onderscheid gemaakt tussen ‘echte’ opvolging (biologische en adoptieve opvolging) en ‘fictieve’ opvolging als een bloedlijn achteraf werd verzonnen. Zo stamde Augustus dus af van Caesar omdat hij officieel was geadopteerd, maar moet de claim van Septimius Severus (193-211) dat hij afstamde van Nerva (‘founding father’ van de Antonijnse keizers als Trajanus en Hadrianus) als fictief worden gezien. Hij was immers niet geadopteerd maar maakte zich van het keizerschap meester na een lange strijd met andere troonpretendenten. In beide gevallen was de keuze voor de te noemen voorouders weloverwogen om het eigen bewind in een positief daglicht te stellen.

Met of zonder echte voorouders

Als je kijkt naar de munten, die als bron een vrij complete archeologische dataset vormen, dan blijkt bijvoorbeeld dat de al dan niet fictieve vader vooral vlak na de troonsbestijging wordt afgebeeld en dat deze in de loop van het bewind plaats maakt voor andere boodschappen. Neem de centraal geslagen munten onder Nero (54-68), die na het jaar 56 geen verwijzingen meer naar zijn voorvader Augustus en adoptiefvader Claudius liet afbeelden, maar ook de nadruk die hij eerst op zijn moeder Agrippina de Jongere legde wordt na dit jaar losgelaten. Maar in de provinciën is nog wél muntslag met Agrippina.

Er vinden in de loop van de keizertijd ook verschuivingen plaats in wie wordt afgebeeld op de munten. Onder de Severische keizers eind tweede, begin derde eeuw, lag bijvoorbeeld erg veel nadruk op de levende leden van het keizerlijk huis (domus divina) en worden de vrouwelijke leden, zoals Julia Domna, vrouw van Septimius Severus en moeder van keizer Caracalla, veel vaker afgebeeld dan dode voorvaderen. Een andere interessante ontwikkeling vindt plaats tijdens de crisisjaren tussen 235 en 284, die we de periode van de Soldatenkeizers noemen, omdat de ene na de andere veldheer op het schild werd gehesen door de legioenen om het op te nemen tegen de regerende keizer. Stuk voor stuk werden de keizers, succesvol of niet, om zeep geholpen en vervangen. Omdat deze heren vaak van lage komaf waren en hun voorgangers net uit de weg waren weggeruimd, was het benadrukken van afstamming niet de uitgelezen manier van zelfpropaganda. Ze grepen terug naar de ‘goede’ keizers van eerste en tweede eeuw om de associatie met betere tijden te creëren. Keizer Decius (249-251) bijvoorbeeld veranderde officieel zijn naam in Trajanus Decius en liet munten drukken met daarop beeltenissen van vergoddelijkte voorgangers als Augustus, Vespasianus, Trajanus, Hadrianus, Marcus Aurelius en Septimius Severus, maar zonder afstamming te claimen.

Constantijn en Claudius Gothicus

Nadat onder de Tetrarchie van Diocletianus (284-305) was geprobeerd het keizerschap te depersonaliseren, waren het toch de biologische zoons van enkele van de Tetrarchenkeizers die de macht naar zich toe trokken ondanks dat ze in eerste instantie waren gepasseerd. Constantijn was hierin uiteindelijk het meest succesvol, maar voordat hij de macht geheel in handen kreeg, probeerde hij zijn claim te versterken door zich te verbinden met één van de Soldatenkeizers uit de derde eeuw, Claudius Gothicus (268-270), een relatief onbekende, maar redelijk succesvolle en daardoor ideale fictieve voorvader: ‘The convenient discovery of the ties to Gothicus boosted Constantine’s standing in the struggle for supremacy that was going on at the time.’ Later, toen hij keizer over het hele rijk was geworden, was deze fictieve connectie minder van belang en kwam er meer nadruk op zijn beoogde opvolgers:

‘Constantine, and his descendants, seem to have played a variety of ancestral cards. Adoptive, biological, and fictive retrospective descent claims featured, and both male and female ancestors were put forward. At the same time, prospective lineage was emphasized, showing the Roman Empire had, once again, a ruling dynasty at its head.’

De alledaagse praktijk van het keizerschap

Veel weten we inmiddels over de Romeinse keizers uit bronnen als Suetonius en Cassius Dio, waarbij de verhalen vaak met een korrel zout moeten worden genomen. Het is daarom des te interessanter te kijken naar hoe het keizerschap in de alledaagse praktijk werd vormgegeven. Hekster neemt ons mee naar een gespecialiseerd stukje hiervan (voorouderverering), en plaatst het in een brede chronologische en geografische context. Het grotere perspectief geeft in dit geval een gevoel van overzicht en dat is erg prettig.

Het boek is wellicht primair bedoeld voor vakgenoten, maar is door de brede opzet, de mooie illustraties en Heksters heldere Engels prima leesbaar voor iedereen die is geïnteresseerd in Romeinse geschiedenis, de Romeinse keizers en, meer in het algemeen, hoe politieke macht zich manifesteerde.

Roel Salemink is archeoloog en medewerker van Athenaeum Boekhandel.

pro-mbooks1 : athenaeum