Recensie: Schoonheidszoekende, onvermoeibare, gulle autodidact

25 november 2015 , door Esther Wils
| | | | |

‘Alles wat in je vermogen ligt, moet je doen.’ Met deze zin typeert biograaf Frank Okker zijn nieuwe hoofdpersoon. Na Willem Walraven en Madelon Szekely-Lulofs heeft hij weer een hoogst interessante en wat tragische figuur uit de koloniale geschiedenis tot zijn onderwerp gemaakt. Hij heeft Gerrit Pieter Rouffaer (1860-1928) in diens razende ondernemingslust en verzamelwoede een eind kunnen volgen, van Kampen naar Delft, door Europa en Indië, tot aan de nadagen in Den Haag. Als schatzoeker, -beheerder en schenker heeft de innemende amateur een onmisbare rol gespeeld voor de wetenschap. Door esther wils.

De luxe niet te kiezen

Gerret Rouffaer (Kampen 1860) heeft geluk bij een ongeluk: zijn beide ouders sterven jong maar laten hem drie lieve zusters en een groot kapitaal na. Zijn oudste zuster Carolina zal zijn grootste liefde blijven, zijn kapitaal wendt hij op de beste wijze aan: zuinig waar het dagelijkse uitgaven betreft, gul als het gaat om reizen, het helpen van vrienden en het verzamelen van kunst en historische documenten. Na een gestrande studie mijnbouw in Delft legt hij zich toe op de kunstgeschiedenis, maar daar stopt zijn belangstelling niet; ieder zijspoor dat hem boeit slaat hij in, letterlijk en figuurlijk, zijn leven lang.

Zo komt hij terecht in Italië, Spanje en Frankrijk, en dan in 1885 – met introducties van Busken Huet op zak – in Indië. Aangezien hij niet in zijn onderhoud hoeft te voorzien, sociaal bekwaam is en zich overal toegang verschaft, kan hij zijn neus volgen: hij verdiept zich in de economische situatie en de grondrechten op Java, maar ook in de archeologie, antropologie en etnografica van de archipel. Hij neemt Javaanse les, jaagt op historische handschriften en laat die kopiëren, schaft zeldzame boeken aan en bouwt documentatie op over de vele monumenten die hij bezoekt. Zo ontwikkelt hij zich als fanatieke autodidact en liefhebber tot een deskundige die wordt ingehuurd door wetenschappelijke instituten en die mede bestuurt.

Bataviaasch Genootschap, KITLV, Linschoten-Vereeniging

Een van Rouffaers voornaamste helpers is Jan Brandes, de bibliothecaris van het Bataviaasch Genootschap. Hij leent Rouffaer boeken, vertaalt oud-Javaanse teksten en onderhoudt een intensieve correspondentie met hem. Okker citeert veelvuldig maar kort uit Rouffaers levendige, eigenzinnige brieven, die vragen om een bloemlezing. Voor het Bataviaasch Genootschap begint Rouffaer zijn min of meer professionele bezigheid, door het verzamelen van objecten en manuscripten, het kopiëren van inscripties op graven en monumenten en meer monnikenwerk.

In 1897 strijkt hij neer in Den Haag om zijn Indische onderzoek bij het daar gevestigde Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te kunnen vervolgen. Hij treft er een janboel van boeken, periodieken, handschriften, land- en zeekaarten en meldt zich als vrijwilliger om de zaak te inventariseren. Dat resulteert in 1908 in het uitbrengen van de Catalogus der Koloniale Bibliotheek, een beschrijving van de collectie waaraan hijzelf inmiddels de nodige schenkingen heeft toegevoegd. Ook heeft Rouffaer naam gemaakt met zijn vasthoudende werk en het groeiende aantal artikelen van zijn hand dat in verschillende publicaties verschijnt: de Bijdragen van het KITLV, het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap, De Gids, De Indische Gids en de Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië.  

In navolging van een gelijksoortige Britse society richt hij in datzelfde jaar 1908 de Linschoten-Vereeniging op, die zich inspant voor het uitgeven van scheepsjournalen en reisverhalen, en maakt zichzelf secretaris.

Multatuli & Van Heutsz

Okker verklaart de ijver van Rouffaer uit een sterke behoefte aan erkenning. Helaas blijft dat bij een veronderstelling die niet nader wordt uitgewerkt, zoals er meer losse einden in het boek zitten. Ook zijn homoseksualiteit, toch geen sinecure in de tijd dat Wilde en vele anderen er nog voor in het gevang gingen (was Nederland liberaler?), wordt slechts vaagjes aangeduid – de foto’s van Rouffaer en zijn vrienden zijn veelzeggender. Als psychologisch portret is het boek dan ook niet compleet en blijft het bij interessante aanzetten.

Uit: Frank Okker, Roeffaer. Rouffaer (rechts) en mijningenieur C. Moerman, Batavia 1909
Rouffaer (rechts) en mijningenieur C. Moerman, Batavia 1909

Een fundamentele vraag die ook wordt opgeroepen betreft Rouffaers politieke bewustzijn. Hij was aanvankelijk een groot bewonderaar van Multatuli – zoals een hele generatie Delftse Indië-ambtenaren kennelijk aangestoken door de Max Havelaar – en dus gevoelig voor de misstanden van de koloniale overheersing. Toch zit hij in 1909 vrolijk aan tafel met Van Heutsz, converseert hij met Colijn en beveelt op diens aanbeveling de efficiënte KNIL-slachter Hans Christoffel aan als leider van een expeditie in Nieuw-Guinea. Die drie heren waren hoofdverantwoordelijken in de bloedige Atjeh-oorlog, een strijd die Multatuli had veroordeeld en als Rouffaer met de heren kennismaakt al achter de rug. (Christoffel was overigens ook een serieus verzamelaar van etnografica: zijn collectie van ruim duizend objecten vermaakte hij aan de stad Antwerpen.) Uitleg ontbreekt; was het in die tijd zo vanzelfsprekend dat de kolonie behouden diende te worden dat dergelijk geweld ook door verlichte geesten voor lief werd genomen? Ook Multatuli wilde zijn gordel van smaragd vooralsnog niet kwijt, maar niet op die manier. 

Plaatjes

Een troef van het boek zijn de vele, vaak prachtige foto’s, grotendeels afkomstig uit de collectie van het KITLV – Rouffaer had zich in Indië enorm ingespannen fotoreportages los te krijgen, kocht die aan en was er later ook zelf met een camera opuit getrokken. Personen, landschappen, straatbeelden, bouwwerken; niet altijd de een op een illustraties van de beschreven monumenten, die je ook wel zou wensen, maar wel sfeervol. Ook de handschriften en kaartjes doen verlangen naar meer informatie: hoe kon Rouffaer zelf landkaarten aanpassen, zoals hij blijkens de tekst regelmatig deed? Had hij instrumenten bij zich? Waar had hij dat geleerd? Hoe konden zo veel artikelen ontstaan uit dat kriebelhandschrift? Wie typte dat uit? Bewaarde Rouffaer kopieën of vertrouwde hij op de post?

Een zo vol en productief leven valt zomaar niet in een boek te vangen, dit smaakt naar meer.

Esther Wils is freelance publicist.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum