Recensie: Hoe het zwarte getto ontstond

29 november 2016 , door Lodewijk Brunt
| | |

In 1944 verscheen het langverwachte rapport over rasrelaties in de Verenigde Staten. De Carnegie Foundation had de (ruime) financiering geregeld, de rapporteur was een buitenlander. Met opzet gekozen om een zo groot mogelijke mate van objectiviteit te realiseren: de Zweedse econoom Gunnar Myrdal, die er later de Nobelprijs mee zou winnen. Het onderzoeksverslag was omvangrijk, omstreeks 1500 pagina's, maar de conclusies sloegen in als een bom, niet alleen bij het Amerikaanse publiek. De titel van het rapport was zwaarwichtig en intrigerend: An American Dilemma: The Negro Problem and Modern Democracy. Werd hier de oplossing gepresenteerd voor de achtergestelde positie van zwarte Amerikanen; de problemen van racisme en discriminatie? De socioloog Mitchell Duneier, onder andere befaamd door zijn onderzoek naar zwarte straatverkopers in New York, wijdt in zijn nieuwste boek, Ghetto, ruimschoots aandacht aan Myrdal en met name aan de plaats die de Zweedse econoom inneemt in de discussie over zwart Amerika.

Myrdals boodschap was optimistisch. Vóór de Eerste Wereldoorlog, betoogde hij, was de algemene overtuiging onder blanken dat zwarten een inferieure mensensoort waren, maar geleidelijk aan werd dit standpunt ondergraven, vooral bij mensen met een hogere opleiding. Desondanks had deze verlichting geen merkbaar gevolg voor de alledaagse onderlinge betrekkingen. Ook mensen die gelijkheid en democratie hoog in het vaandel voerden, lieten zich leiden door vooroordelen en bleven volharden in de achterstelling van zwarten. Dit was het Amerikaanse dilemma in de kern: de tegenstelling tussen fraaie principes en laakbaar gedrag. Volgens Myrdal, die zijn gedachten opschreef tijdens de furie van het fascisme in Europa, konden we blind vertrouwen op de mogelijkheden van mensen en samenlevingen om zich te verbeteren.

Discriminatie als woningmarktprobleem

Hoewel Myrdal zich grondig verdiepte in de staat van het onderzoek op dit gebied aan Amerikaanse universiteiten, had hij geen geschikte gegevens over de concrete raciale situatie in de grote Noordelijke steden (New York, Chicago, Philadelphia, St Louis). Daar hadden zich sinds de jaren 1920 miljoenen zwarten gevestigd, voor een groot deel overbodig geworden door de mechanisatie van de Zuidelijke katoenteelt. Vooral aan de Universiteit van Chicago bestond een levendige onderzoekstraditie en precies in de tijd van Myrdal was onder supervisie van de befaamde W. Lloyd Warner een grootschalig onderzoek gaande naar de zwarte bevolking van South Side door de (zwarte) onderzoekers Horace Cayton en St Clair Drake. Het verslag zou in 1945 gepubliceerd worden als Black Metropolis. A Study of Negro Life in a Northern City, een jaar na Myrdals boek.

Duneier laat met nadruk zien dat Myrdal een belangrijk aspect van de stedelijke infrastructuur over het hoofd heeft gezien. Discriminatie is niet alleen een moreel probleem, een kwestie van haat en vooroordeel, maar raakt direct aan de manier waarop de woningmarkt werkt. Bewoners van blanke buurten sluiten een onderhands convenant waarmee ze zich verplichten om hun huizen onder geen beding te verkopen aan 'ongewenste elementen', in casu zwarten. Door dit mechanisme hebben zwarte migranten uit de Zuidelijke staten zich noodgedwongen gevestigd in afgescheiden buurten die daardoor overvol raakten en in snel tempo verloederden. Dit gevolg werd door velen juist gezien als oorzaak: zie je wel dat je die zwarten moet weren uit je buurt, ze maken er een puinhoop van.

Het getto als oorzaak of gevolg

Hier ligt een duidelijke band met de joodse getto's in Europa: ook Hitler dwong de joden bijeen te wonen in veel te kleine ruimten met dezelfde gevolgen: armoede, ziekte, criminaliteit, ondervoeding. En ook hier werden de gevolgen gebruikt als rechtvaardiging van de maatregel. Duneier laat zien dat de term 'getto' in Amerika pas op grote schaal werd toegepast op het eind van de jaren dertig en vooral na de Tweede Wereldoorlog. Als hij college geeft over het verschijnsel, valt hem op dat zijn studenten stomverbaasd zijn dat het begrip oorspronkelijk Italiaans is en van toepassing was op joden in het zestiende-eeuwse tot negentiende-eeuwse Venetië. De overeenkomsten en verschillen tussen de Europese, joodse getto's en de Amerikaanse, zwarte variant, is een onthullend en verhelderend aspect van zijn betoog.

Maar minstens zo interessant, zeker voor sociologen en antropologen, is de systematische analyse van de manier waarop het begrip in de loop der jaren met name door zwarte onderzoekers is gebruikt. Van de nadruk op racistische praktijken in Black Metropolis tot de nadruk op klasse in het werk van William Julius Wilson (The Truly Disadvantaged), die laat zien hoe radicaal het getto van karakter verandert als in latere jaren de zwarte middenklasse wegtrekt en de 'werkelijke verschopten' achterblijven.

Duneier heeft veel eigen onderzoek verricht naar deze geschiedenis en laat zien hoe de 'verhoudingen' werkelijk lagen: Myrdal die weigerde in te gaan op het verzoek van Cayton om hem in ruil voor zijn gegevens over Chicago een fatsoenlijke vergoeding te bieden - misschien omdat Cayton zwart was? De Universiteit van Chicago die zelf actief heeft geijverd om het aangrenzende zwarte getto ten koste van alles terug te dringen en de zware druk die op de sociologen werd uitgeoefend om zich niet in de kwestie te mengen. Voor een deel is het misschien roddel, maar Duneier biedt het soort waardevolle inzichten dat je nooit en te nimmer in officiële handboeken zult kunnen vinden.

Lodewijk Brunt is stadssocioloog.

pro-mbooks1 : athenaeum