Recensie: Naakte nimfen revitaliseren de oudheid

14 april 2016 , door Lujzika Adema van Kooten
| | |

Naakte nimfen, louche maffiosi en een suïcidale circusdirecteur, het zijn slechts enkelen van de talloze figuren die David Rijser de revue laat passeren in zijn nieuwste boek. Meer dan tien jaar heeft hij aan het boek gewerkt en in de loop der jaren kreeg het een telkens nieuwe titel en verschijnt nu - misschien wel bewust - als Een telkens nieuwe Oudheid. Ons lange wachten wordt ruimschoots beloond: het boek is een feest waarin de oudheid via haar receptie wordt gevierd en de lezer meegenomen langs bekende en minder voor de hand liggende voorbeelden. Van Homerus tot The Sopranos: de oudheid is springlevend.

Zoals het een goede receptiehistoricus betaamt, leidt Rijser zijn lezers langs antieke hoogtepunten als Homerus, Plato en Vergilius, duidt hij de traditie die volgde en geeft zo een geleerd overzicht van onze culturele achtergrond. Zijn grote kracht zit echter in onverwachtere raakvlakken tussen oudheid en heden: Rijser beperkt zich niet tot citaat- en motiefontlening, het gaat hem vooral om formele en thematische overeenkomsten, om werk dat geënt is op de oudheid en doorgroeit. En dat leidt tot originele vondsten en een telkens nieuwe oudheid.

Prachtig is de ruisende zee, hoorbaar als onomatopee in een Homerisch vers (πολυφλοίσβοιο θαλάσσης), waaraan Rijser dezelfde filmische eigenschappen toedicht als aan Hitchcocks Vertigo. Sophocles' Oedipus Rex verleent deze extra diepgang voor Roman Polanski's Chinatown. Vice versa doen Boccaccio en Velázquez dat voor Ovidius. De Grafrede van Pericles in Thucydides' Historiën blijkt de kiem voor de beroemde Gettysburg Address van Lincoln. Bij Tacitus betrekt Rijser niet alleen moderne geschiedschrijvers, maar vooral The Sopranos. Als inleiding op Vergilius kiest hij voor Rembrandt als vormgever van de Nederlandse identiteit. Mozart is een moderne (of juist klassieke) Orpheus. En Rijser ziet zelfs overeenkomsten tussen een 'lowbrow'-figuur als Stephen King en Cicero.

Ragfijn geordend

Een goede receptiegeschiedenis staat al gauw bol van de erudiete verwijzingen en kan even chaotisch worden als de traditie zelf. Dat was een beetje zo bij het ook onlangs verschenen Last Trojan Hero van Philip Hardie, hoe knap dat boek ook is. Rijser weet meer rust en eenheid aan te brengen in zijn even zo geleerde werk. Dat doet hij door auteurs, metaforen en terminologie telkens terug te laten keren als ware het personages en motieven in een roman. Zoals het doolhof als symbool van orde (van bovenaf bezien) én chaos (van binnenuit gezien) - een metafoor afkomstig van Vergilius, wanneer hij schrijft over het beroemde doolhof van Daedalus voor de Minotaurus. Rijser past het onder meer toe op Petrarca's Liedboek: 'in zijn rijkdom van vertakkingen onoverzichtelijk als een doolhof, maar evenzeer, van boven bezien, ragfijn geordend.'

De fijne afstemming van de hoofdstukken is een andere rode draad in het verhaal. Na het beschrijven van de prachtigste droombeelden over de oudheid aan de hand van Dante, Petrarca en - vooral - de Hypnerotomachia Poliphili schudt Rijser zijn lezers weer wakker met het cynische realisme van Machiavelli. De opbouw is als een tricolon met climax, waarna we keihard op aarde worden teruggeworpen.

Geit-vergeten droogte, distels en kraggen

Rijsers stijl is scherp, gevat, enthousiasmerend en vaak geestig of zelfs poëtisch. Precies zoals zijn colleges eigenlijk. Vooral in het hoofdstuk over pastorale poëzie lijkt hij zich naarmate het vordert te laten meevoeren door de welluidende klanken van zijn auteurs Theocritus en Vergilius:

'Als er één plek is waar het spanningsveld tussen fysieke werkelijkheid en artistieke verbeelding aan de dag treedt is het Arcadië. Het strijklicht van Poussin en Claude Lorrain, de zachte tonen en het lieflijke lover blijken in de Peloponnesische werkelijkheid geit-vergeten droogte, distels en kraggen, verzengend licht waarin alleen een maniak zich waagt. Tussen gesuikerde fantasieën en Arcadische werkelijkheid gaapt een kloof.'

De lome l-klanken en de open o's brengen het mythische Arcadië tot leven, de harde g's roepen de lezer terug naar de ruige werkelijkheid van de Peloponnesus. Het is pure poëzie (waarmee hij tevens bewijst dat wetenschap en poëzie wel degelijk hand in hand kunnen gaan, een ander thema dat telkens terugkeert).

Juist vanwege Rijsers prettige stijl is het jammer dat het boek toch een heel aantal corrigeerfouten bevat, vooral zinnetjes die niet goed lopen door een dubbel of vergeten woord en inconsistenties in spelling. Ongetwijfeld het resultaat van het herhaaldelijk bewerken van de tekst (het waren ooit artikelen) en vooral zonde omdat het zo afsteekt bij de zo sterke inhoudelijke en vormelijke kwaliteiten van het boek.

Naakte nimfen en een suïcidale circusdirecteur

Rafaëls Stanza della Segnatura kan worden gezien als een metafoor voor Een telkens nieuwe Oudheid (en verwijst bovendien naar Raphael's Poetics). Aldus Rijser: 'Het fresco laat zien wat, in de ogen van de makers, de Oudheid betekende, maar houdt die Oudheid ook de spiegel van het heden voor - en verandert daardoor beide.' Dat is precies wat Rijser zelf ook doet. Bovendien bedient Rijser zich, evenals Rafaël in zijn Stanza, van verschillende vakdisciplines, waaronder cultuurhistorie, psychologie en filosofie, maar ook filmgeschiedenis en klassieke muziek (dat niet voor niets klassiek heet). Maar gelukkig komt soms de onvervalste classicus om de hoek kijken in een onverwachte taalkundige aanpak, bijvoorbeeld wanneer Paradise Lost een dominant participium blijkt (maar natuurlijk!).

Literaire en kunsthistorische interpretaties voeren echter de boventoon. In zijn behandeling van Manets Dejeuner sur l'herbe komt niet alleen de oudheid letterlijk en figuurlijk tot leven, ook is het nu ineens volstrekt logisch (en in het geheel niet verontrustend) waarom de keurige heren de picknick gebruiken met naakte meisjes. Sterker nog, Rijser geeft een heuse handleiding om zelf ook met een dergelijk gezelschap te lunchen en laat ons zo en passant de Hypnerotomachia Poliphili, 'het mooiste boek ter wereld', begrijpen. Festina lente!

Maar dat ook zijn kunsthistorische inzichten niet gespeend hoeven te blijven van een persoonlijke (en geestige) benadering, blijkt uit zijn behandeling van de (zelf)portretten van Rembrandt. Na een serieuze behandeling van materialiteit en kleurgebruik kan hij het niet laten in Rembrandts Bartholomeüs 'met snorretje', toch een eerzaam man, 'een failliete circusdirecteur die zelfmoord zou willen plegen maar het toch niet gaat doen' te herkennen. Zo raak, dat het moeilijk is dat beeld nog uit je hoofd te krijgen.

Angstaanjagend dichtbij

Ook al betoont Rijser zich vooral een enthousiast en daarmee positief verteller, wanneer hij het heeft over de actualiteit, slaat hij een mistroostiger toon aan. Zijn beschrijving van de langzame ineenstorting van het Romeinse Rijk doet denken aan actuele problemen, doordat hij kiest voor dezelfde terminologie die we dagelijks horen in het nieuws. Daardoor is het net alsof het over de huidige economische crisis, terroristische aanvallen en vluchtelingenproblematiek gaat en komt de oudheid angstaanjagend dichtbij. Ook over het vakgebied zelf lijkt Rijser zich zorgen te maken: sinds de negentiende eeuw is het imago van classici stoffig en ouderwets geworden.

Gelukkig heeft Rijser de oplossing: hij laat ons op de juiste manier lezen en ons zo met goden verkeren: 'Wie hard oefent kan nog altijd een heel eind komen.' Bij hem verandert de oudheid van een stijf en verheven bouwwerk in een levendige mysteriereligie. Toetreding vereist een sacrament in de vorm van een kunstwerk, beeldend of literair. Net als bij Manet kunnen we zo naakte nimfen aan onze dis visualiseren via pastorale poëzie, een prachtige metafoor van hoe toegankelijk de rijkdom van het verleden voor ons heden nog altijd is.

Lujzika Adema van Kooten is classicus, kunsthistoricus en rubrieksbeheerder Klassieke Oudheid bij Athenaeum Boekhandel.

pro-mbooks1 : athenaeum