Recensie: Strips in België - België in strips

24 februari 2016 , door Martin Smit

Alles wat je altijd al hebt willen weten over Belgische strips, maar nooit had kunnen dromen dat je het ooit te weten zou komen. Zo zou je België gestript van journalist Geert de Weyer kunnen samenvatten, maar zelfs dat zou te simpel zijn. Dit boek belicht alle – ja alle! – facetten van geschiedenis, invloeden, ontwikkeling, verschijningsvormen en verspreidingsgebied van Belgische strips. De Weyer beschrijft in wat met recht al een standaardwerk genoemd mag worden, talloze onbekend gebleven aspecten van de Belgische strip, vanzelfsprekend fraai geïllustreerd.

Kuifje, Blake & Mortimer, Lucky Luke, Guust Flater, Suske & Wiske. Het zijn maar enkele namen van Belgische strips die vanaf de jaren vijftig het striplandschap in Europa kleur gaven. Amusement, actie, humor en avontuur gericht op de mannelijke jeugd, ontstaan in een tijd dat televisie, computer en games nog niet bestonden.

Belgie -gestript -stedho

Hoewel Frankrijk tegenwoordig geldt als hét Europese stripland, lag de bakermat ooit in België. De Weyer schetst hoe onder invloed van Amerikaanse strips als Little Nemo en Yellow Kid tekenaars in België al voor de Tweede Wereldoorlog hun stripjes konden publiceren, in veelal gezinstijdschriften. Dat waren onschuldige op de jeugd gerichte verhaaltjes en grappen. De Weyer toont met diverse voorbeelden aan dat de almachtige katholieke kerk in België dat ook vooral zo wilde houden. De invloed van de kerk op het redactionele beleid van familiebladen en striptijdschriften blijkt beeldbepalend te zijn geweest.

Striptijdschriften: Spirou en verder

Die invloed van de kerk is slechts een van de onderwerpen die hij aansnijdt. De Belgische strip behandelt hij niet zozeer chronologisch als wel thematisch, met onder meer de striptijdschriften, de tekenaars en scenaristen, de lezers, censuur, plagiaat, vrouwen in strips en de verbreiding van de strip naar Nederland en Frankrijk.

Belgiegestript

Tegenwoordig is het normaal dat stripverhalen direct in albumvorm verschijnen. In de jaren dertig tot en met zeventig verscheen een verhaal eerst in afleveringen in een striptijdschrift. In België was in 1938 het Franstalige Spirou het eerste striptijdschrift, op slecht papier gedrukt, in fletse kleuren, wekelijks verschijnend op een te groot, onhandig formaat. Oorspronkelijk Belgisch stripwerk bevatte het nauwelijks. Voor het merendeel was het gevuld met vertaalde Amerikaanse strips als Superman en Prins Valiant. Na de oorlog ontstond met het aantrekken van meer Belgisch tekentalent een ware bloeiperiode en bleek de Vlaamse en Nederlandse markt rijp voor een vertaalde versie: Robbedoes.

Vlaamse leeuw

In België moesten Spirou en Robbedoes concurreren met de tijdschriften Tintin en haar Nederlandstalige versie Kuifje, een strijd die soms hoog opliep. De Weyer zet dat uiteen aan de hand van de transfers van tekenaars van het ene blad naar het andere, conflicten tussen uitgevers en hoofdredacteuren, de dwarsliggers onder de tekenaars en de pogingen van beide bladen zo origineel mogelijk voor de dag te komen. Met tekenaars als Peyo (De Smurfen), Morris (Lucky Luke), Hergé (Kuifje) en E.P. Jacobs (Blake & Mortimer) lukte dat steeds beter.

Maar er bestond ook wrijving tussen de Vlaams- en Franstalige edities van de bladen. De Weyer geeft hiervan een mooi voorbeeld: als in 1950 een tekening voor de strip ‘De Leeuw van Vlaanderen’ het omslag siert, weigert de Franstalige redactie strip en omslag te plaatsen. Door in de tekening de Vlaamse leeuw op een vlag te vervangen door een Bretonse adelaar en een vervangend verhaal te plaatsen, wordt het conflict opgelost.

Mannenwereld

Dit soort smeuïge details maken het boek van De Weyer zo aantrekkelijk. Het hoofdstuk over de kerkelijke censuur op de stripverhalen is uitermate vermakelijk. Tot in de jaren zestig had namens de katholieke kerk een vertegenwoordiger zitting in de redactie van de tijdschriften. Hij zag er scherp op toe dat de strips geen nadelige invloed op de jeugd zouden hebben. Dat de kerk zo lang een redactionele vinger in de pap hield was, althans in Nederland, nauwelijks bekend.

Vloeken in strips was natuurlijk geheel uit den boze. Het creatieve taalgebruik van kapitein Haddock bij zijn woede-uitbarstingen is vanuit dat gezichtspunt dan ook logisch te verklaren. De verhalen waren vooral op jongens gericht, ze toonden een clichématige mannenwereld, gevuld met privédetectives, raceauto’s, cowboys en ridders. Daarin had geweld weliswaar een plek, maar op al te extreme uitingen werd wel degelijk censuur toegepast. Dit voerde zelfs zo ver dat Lucky Luke van de uitgever geen mensen meer mocht doden, maar met een kogel alleen een speelkaart of munt mocht doorboren. Verhalen voor meisjes waren er niet en in de geprojecteerde mannenwereld speelden vrouwen slechts een figurantenrol.

Seksloos

In de stripverhalen uit de jaren veertig tot en met zestig zijn vrouwelijke stripfiguren nauwelijks aanwezig. Volgens de regels van de censuur mochten vrouwen en meisjes in de verhalen absoluut geen seksueel ontluikende gevoelens kweken bij de lezertjes en diende hun uitstraling vooral seksloos te zijn. Tante Sidonia is wat dat betreft goed gelukt. Stripfiguren als Tineke (uit Franquins Ton en Tineke) en de Smurfin moesten het zonder borsten stellen. Een minuscuul afgebeelde ballerina in nylons in Blake & Mortimer kwam maar nauwelijks door de censuur. De enige – nadrukkelijk aanwezige – vrouw van betekenis in de verhalen van Hergé is Bianca Castafiore. Door de afwezigheid van vrouwen in de Kuifjeverhalen vroeg de Engelse Times zich jaren geleden in een serieus artikel af of Castafiore wellicht een drag queen zou kunnen zijn en Kuifje misschien wel homo.

Nadat de censuurcommissies in de jaren zeventig waren weggevallen, konden alle registers op erotisch en seksueel vlak opengetrokken worden. Pornostrips, seksparodieën op stripfiguren, erotische humor (de serie Rooie oortjes) maar ook functioneel naakt in gewone strips bleek voor nauwelijks iemand nog een probleem. De Weyer behandelt beide uitersten uitgebreid.

Plagiaat

Boeiend is het hoofdstuk waarin De Weyer diverse voorbeelden van plagiaat behandelt. Suske en Wiske-tekenaar Willy Vandersteen schroomde er niet voor terug om voor zijn strip De Rode Ridder lichaamshoudingen en verhaaltechnische situaties over te nemen uit uit Amerika overgewaaide strips als Prins Valiant van Hal Foster en Tarzan. Ook andere tekenaars maakten zich schuldig aan dergelijke praktijken. Omdat het verspreidingsgebied van Amerikaanse strips nog relatief klein was, viel het plagiaat nauwelijks iemand op.

Een andere kwalijke kant van de stripcultuur voor en niet lang na de oorlog, is het vele discriminerende taalgebruik over minderheden en bevolkingsgroepen in de derde wereld. Een klassiek voorbeeld is Kuifje in Afrika (1929), een album dat wat dit betreft ook in de hertekende versie uit 1946 nauwelijks gewijzigd was. Willy Vandersteen liet nog in de jaren zeventig Tante Sidonia het woord ‘nikker’ bezigen. Suske en Wiske mag dan de bestverkochte Belgische strip zijn ooit, de ronduit antisemitische tekeningen die Vandersteen in de oorlog maakte blijven een smet op zijn blazoen.

De Weyer verdonkeremaant of bagatelliseert de donkere kanten van de Belgische strip zeker niet. Dat pleit zeker voor de auteur en zijn standaardwerk, dat het succes ook zo mooi laat zien.

Martin Smit is redacteur van het tijdschrift De As, publiceerde artikelen in De As, De Parelduiker en Leovardia en is medewerker van Athenaeum Nieuwscentrum.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum