Recensie: Vensters op de wereld

15 augustus 2016 , door Daan Stoffelsen
| | | |

Teju Cole komt naar Nederland! De Nigeriaans-Amerikaanse schrijver, kunsthistoricus en fotograaf (1975), bekend van zijn met de PEN/Hemingway Award bekroonde roman Open City (2011) houdt de Spui25-lezing op 23 september: 'Tolstoy of the Zulus: A Meditation on the Excellent Other.' Nu al verschijnt Known and Strange Things (de vertaling van Paul van der Lecq, Ton Heuvelmans, Rene Kurpershoek en Hien Montijn, Vertrouwde en vreemde dingen verschijnt 22 september), een selectie uit zijn essays voor The New York Times, The New Yorker, The New Inquiry en Granta. Een lezing én een boek: dat is dubbel goed nieuws. Cole is een uitstekend schrijver, een intelligente kijker en een scherpe denker. Hij reist W.G. Sebald na in Zuid-Engeland, spreekt V.S. Naipaul in New York, probeert René Burri's Men on a Rooftop te reconstrueren, juicht bij Obama's verkiezing en betreurt zijn drone-politiek en ziet welk verschil licht en compositie kunnen maken. Hij ziet de slachtoffers en daders, zwart en wit, het grote en het kleine, en zet je aan het lezen, kijken, denken.

N.B. We brachten een fragment uit Known and Strange Things en een ander fragment uit Vertrouwde en vreemde dingen, en bespraken we de bundel. Vertaler Paul van der Lecq schreef er ook over. We bespraken ook Elke dag is voor de diefwe publiceerden voor uit Open stad en de NRC-recensie van Open stad is doorgeplaatst op Athenaeum.nl. 

Sebaldiaans grafbezoek, derridaesk dromen

Known and Strange Things bestaat uit drie delen, 'Reading Things', 'Seeing Things' en 'Being There', en wordt afgesloten met een epiloog, 'Blind Spot'. Ruwweg bevatten de delen beschouwingen over literatuur, fotografie en andere beeldende kunst, en stukken over reizen en politiek. Zo'n zestig stukken, die binnen het hoofdgenre 'essay' nu eens vooral recensie, dan weer In Memoriam, column, dialoog, reisverslag te noemen zijn. Dus: heel degelijke stukken over W.G. Sebalds poëzie (met name Over het land en het water, waar vertaler Ria van Hengel voor ons over schreef), maar ook een pelgrimage per taxi door Zuid-Engeland.

'I searched. Finally, coming around the chancel, I saw S.'s gravestone: a slab of dark marble, a slender marker shaded by a large green bush. There he is, I thought. The teacher I never knew, the friend I met only posthumously. Some water had trickled down the face of the slab, making the "S" of his name temporarily invisible, as well as the second "4" in 1944 and the "1" in 2001. The erasures put him into a peculiar timelessness. Along the top of the gravestone was a row of smooth small stones in different shades of brown and gray. There was a little space on the left. I picked up a stone from the ground and added it to the row. Then I knelt down.'

'Ik ging zoeken. Voorbij het koor zag ik uiteindelijk het graf van Sebald: een donkere marmeren steen, een smal gedenkteken, overschaduwd door een hoge groene struik. Daar ligt hij dan, dacht ik. De leraar die ik nooit heb gekend, de vriend met wie ik pas na zijn dood heb kennisgemaakt. Er was wat water over de steen naar beneden gesijpeld, zodat de "S" van zijn naam voor het moment onzichtbaar was, net als de tweede "4" van "1944" en de "1" van "2001". Het effect was vreemd genoeg dat hij buiten de tijd leek te staan. Boven op de steen ligt een rijtje gladde kiezeltjes in allerlei bruin- en grijstinten. Links was een plekje opengelaten. Ik pakte een kiezel van de grond en voegde die aan het rijtje toe. Daarna zakte ik op mijn knieën.'

Het kleine. De taxichauffeur blijkt een vliegveldfanaticus te zijn, Sebalds Tweede Wereldoorlog lééft in de taxi. (In een zeer inzichtrijk gesprek tussen Cole en Aleksandar Hemon, ook opgenomen in de bundel, legt Cole overigens uit dat Sebald pas na zijn eerste schrijven in zijn lezen kwam.) Coles bezoek aan Sebald (hier in The New Yorker) is sebaldiaans observerend, afdwalend, net als de associaties die hij maakt in het indrukwekkende 'Unnamed Lake'. In een halfslaap in de nacht van 8 op 9 oktober 2014 bekijkt Cole beelden van Jacques Derrida die vertelt en gebaart over schrijven en de halfdroomstatus, hij roept de Berlijnse concerten van maart 1942 op, het eerste vernietigingskamp met gaskamers, Belzec, het uitsterven van de Tasmaanse tijger - enzovoort, enzovoort, een gruwelijke parade van onbewuste moorden. Er zijn beelden, er zijn dromen. Het grote.

Zo'n essay kan ik herlezen en herlezen. De stapeling zonder bruggetjes of analyse, houdt me scherp, de gruwelen hakken er bij me in. Cole schrijft over zichzelf, maar vooral over de wereld, en geeft de lezer lucht om het gewicht daarvan te voelen.

De ruis van het leven

Cole wijst ons in dit essay niet alleen op de beelden. Hij laat bovendien zien waar ze hun kracht aan ontlenen. Aan compositie, lichtgebruik, selectie, maar ook aan de verhalen. Zo lijkt de locatie van Burri's foto niet te vinden - lijkt, het blijkt een technische veeleer dan een toeristische vraag -, maar São Paolo leert Cole wel kennen. En hij stelt, zeer juist, vast:

'But in discovering all that can be known about a work of art, what cannot be known is honored even more. We come right up to the edge, and can go no farther.'

'Maar door alles te ontdekken wat je over een kunstwerk kunt doorgronden, verdient dat wat ondoorgrond blijft nog meer waardering. We gaan tot het uiterste tot we niet verder kunnen.'

Een recent voorbeeld van zijn verhalende fotografie-analyse, ook voor The New York Times, is 'The Superhero Photographs of the Black Lives Matter Movement', over die foto van Ieshia Evans tegenover twee politiemannen in Baton Rouge, over Black Live Matters, over Tiananmen, over superheldenposes, over nymfen in de kunstgeschiedenis - en, in een afterthought als het nieuws over de moorden op agenten doorkomt, dat die nieuwe horror zijn argumentatie niet teniet doet. En dit: 'The duty of critical writing is to listen to the noise of life without being deafened by it.'

Dat is waar.
Cole lijkt daarin te slagen: de nuance van de afstand te paren met grote betrokkenheid.

Wie de stukken nu leest zonder foto's (ze zijn wel in de Faber & Faber-editie opgenomen, ontbreken in de vertaling), mist wel wat: in de oorspronkelijke stukken stonden ze er vaak wel bij. En online zijn veel van de artikelen ook nog toegankelijk. Die online beschikbaarheid is overigens geen argument tegen dit boek. Kunst bestaat bij gratie van selectie, zegt Cole terecht. Het boek als kunstvorm geeft ook rust, de bundeling geeft verbindingen die de verzameling links op Coles site niet kan leggen. Bovendien past de parallelle beschikbaarheid wel bij Cole. Hij onderzoekt en benut de mogelijkheden van nieuwe media. In de optie van Google Images om vergelijkbare afbeeldingen te vinden vindt hij het 'Macchia-effect', projecten met vondsten op Google vergelijkt hij met verwante kunstprojecten, hij benut twitter voor ultrakorte verhalen of pamfletten ('The White Saviour Complex') en instagram voor een deel van zijn foto's. En tegelijk weegt hij zijn inspanningen: hij vertrok van Twitter en volgt op Instagram nog maar een enkeling.

Het universum van Teju Cole

Het is moeilijk deze bundel volledig recht te doen, want Cole interesseert zich in Tomas Tranströmer én het Israëlische onteigeningsbeleid, en zulke onderwerpen zouden goed losse boeken kunnen vullen. Maar er lopen een paar lijnen door het boek die de grote bundeling rechtvaardigen. Een daarvan is Coles stellingname over racisme en onrecht, gekleurd en aangescherpt door zijn ervaringen in Nigeria (waar hij opgroeide) en de Verenigde Staten (waar hij studeerde en werkt). Een ander is een poëtica van dingen, voorwerpen, bij Naipaul, de fotograaf Sergei Ilnitski ('Domestic objects imply use, and Ilnitsky's photograph pulls our minds towards the now lost tranquility of the people who owned these items.'), de Google-kunstenaar Dina Kelberman. Een derde is de gelijkstelling tussen fotografie en literatuur in zijn kritieken, die verfrissend en leerzaam is. Een vierde, ten slotte, is de continue vergelijking tussen de oude en de nieuwe en de derde wereld. Italië een derdewereldland noemen gaat ver, maar laat wel zien hoezeer Cole verder kijkt dan de clichés van dertig jaar geleden. Coles beeld van kunst en maatschappij is, kortom, fris en integraal.

De mens Teju Cole wordt daardoor ietwat verduisterd. We hebben zijn portretfoto: een zwarte man met een pet en een baardje. Hij heeft een echtgenote, hij reist en leest en kijkt veel. Hij denkt. Hij schrijft. We leren hem kennen als intellectueel, als kunstenaar, maar niet de intieme ruimte van zijn werkkamer thuis, zijn bed, zijn keuken. Dat verraadt een sterk zelfbewustzijn dat je ook in zijn omgang met internet ziet. Andermans details, die in de verlaten oorlogsfoto's van Sergei Ilnitski bijvoorbeeld, belicht hij wel, als vensters op de wereld. Het kleine staat in dienst van het grote. Zelfs zijn persoonlijke epiloog, 'Blind Spot', waarin een oogziekte hem overvalt, lijkt eerder te benadrukken dat zijn ogen een grotere zaak dienen. Ik ben fan, dus ik verheug me in de fysieke aanwezigheid van Cole straks in de Lutherse Kerk, maar als lezer, als criticus, ben ik nog gelukkiger met zijn inzichten, die nu vastgelegd zijn - en continu vermeerderd worden.

Daan Stoffelsen is webboekverkoper bij Athenaeum Boekhandel, recensent en redacteur van De Revisor.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum