Recensie: Het hemels wegennet

05 december 2017 , door Maarten Buser
| |

Er is iets vreemds aan de hand met Zonder titel, zonder jaar, de debuutbundel van Nicolaas Matsier (1945). Dat heeft er mee te maken dat de auteur een behoorlijke staat van dienst heeft als prozaïst (onder andere de romans Het gesloten huis en Het achtenveertigste uur). Zijn 'debuut-debuut' was in 1976, en als De Bezige Bij me wijs had gemaakt dat zijn poëziedebuut uit deze tijd stamt en nu pas uitgeven wordt, had ik ze direct geloofd. Deze bundel leest namelijk vooral als het werk van een dichter wiens werk nog aan het stollen is; niet als het werk van iemand die al vier decennia meedraait.

Ambitieuze hobby

De manier waarop Matsier zijn gedichten presenteert is bescheiden. In de aantekeningen stelt hij 'het direct geschonken vertrouwen van mijn redacteur […] zeer op prijs'. Op de site van de uitgeverij staat onder het kopje 'Samenvatting' een toelichting van de auteur:

'Ik schrijf nu en dan een gedicht. Om een etser te eren. Om na te denken over een rivier. Omdat er iemand jarig is. […] Is elk gedicht dan eigenlijk een gelegenheidsgedicht? Daar zou ik wel vóór zijn, ja, om het zo te zien. Met dien verstande dat de gelegenheid echt voor zichzelf spreekt en er niet met de haren bij gesleept wordt.'

Vooral dat laatste citaat is veelzeggend: na dat aarzelende, bijna 'ik heb een hobby'-achtige begin drijft de ambitie toch stiekem naar boven. Je kunt er ook een beknopte poëtica in lezen: veel van Matsiers gedichten zijn geworteld in observaties, hetzij van de natuur of hetzij van andermans werk. Soms brengt hij natuur en kunst samen. Wellicht mag je ook uit dat citaat afleiden dat de bundel over een lange periode (langer dan 'gebruikelijk' voor een boek) tot stand is gekomen, wat de onderlinge diversiteit van de gedichten zou kunnen verklaren.

Dat is namelijk waar de schoen wringt: je merkt in Zonder titel, zonder jaar vaak niet veel van de lange staat van dienst van de auteur; weliswaar als prozaïst, maar toch. De bundel leest regelmatig als een typisch poëziedebuut waarin Matsier uitprobeert: onder andere een personificatie-met-filosofische-onderlaag - 'Ik ben een bladwijzer / die werd verlegd.' -, een licht-surreëel eerbetoon aan Daniil Charms', natuurlyriek, neo-Leopoldiaans werk over een druppel, en gedichten over kunstenaars of kunstwerken. De gedichten schommelen kwalitatief tussen best aardig en best sterk. Slechts één keer wordt de plank echt misgeslagen, met 'In de tuin': 'Zij wiedt. / Hij leest. // Zei je iets? / Zegt zij. // Hè? / Zegt hij.' Enzovoort. Het gedicht laat vooral zien hoe moeilijk het is om K. Schippers te verslaan op diens eigen terrein. Andere gedichten zijn te vlak van toon en bieden net te weinig om echt te beklijven.

Beeldend kunstenaar

Matsiers dichterschap is weliswaar nog niet gestold, maar tegenover het proberen staan momenten waarop hij zijn eigenheid en potentie laat zien - een glimp van zijn toekomst als dichter, zou je kunnen zeggen. Matsier weet op zijn beste momenten vooral knappe, beklijvende beelden op te roepen. Zeker als hij vooral lijkt te observeren is het raak. Hij publiceerde meermaals over beeldende kunst, en zoals de titel van de bundel ook al aangeeft is de kunst nooit ver weg. Zonder titel, zonder jaar bevat bijvoorbeeld het gedicht 'Willem den Ouden', over de gelijknamige schilder/graficus/beeldhouwer:

Geen belofte deed deze monnik, zonder gelofte
blijft hij trouw aan de rivier en aan zijn ogen.
Zijn trouw is aan het ogenblik van de rivier.
Geen naam geeft hij zijn god, hij houdt zijn
ogen open, het krijt wacht in zijn hand: hij
leert van de rivier kijken en wachten.

Het is een bijna onnadrukkelijk gedicht, dat aan kracht wint als je Den Oudens werk kent (tip: op zijn site is veel te zien). Matsiers gedicht raakt aan diens combinatie van ingehoudenheid, weidsheid en een wat religieuze sfeer. De gelegenheid is er bovendien niet 'met de haren bij gesleept', al zou je best kunnen stellen dat het toch een vrij specifiek (gelegenheids-)gedicht is, vanwege die duidelijke verwijzing naar Den Ouden.

Op zijn mooist is de bundel als Matsier geen expliciete kunstenaars- of kunstwerkverwijzingen in zijn gedichten gebruikt, maar wel subtiel het domein van de beeldende kunst weet te verbinden aan het observeren van de wereld om hem heen. Hij begint het gedicht 'Maart' met de mooie regel: 'De monochrome winter'. Drie woorden veranderen het uitzicht in een wit schilderij van Malevitsj, wiens aanwezigheid slechts impliciet blijft - ondergesneeuwd zou je bijna zeggen. Een enigszins vergelijkbare verbinding legt hij ook in 'Delta', het hoogtepunt van de bundel. Dat begint met 'Dit land is een letter / strak vlak en geheel volgens plan / gemaakt en in gebruik'. Het is een geraffineerd gedicht waarin een landschap en bijhorende water en lucht teruggebracht worden tot een plan, 'een openluchtmuseum'. Dat zorgt voor een zekere vervreemding, verbeeld door de regels: 'schepen varen / boven de vierbaansweg / vliegtuigen landen / onder de zeespiegel'. In de slotregels roept hij een fraai beeldrijm op:

vluchtnummers nauwkeurig bekend
in de verkeerstoren
ze laten bij mooi weer
dankzij condensstrepen
het hemels wegennet zien.

Op hun beurt rijmen deze regels weer met hoe landschapsschilders soms een (realistisch ogend) landschap onderdanig maken aan een lijnenspel en -constructie; aan een zekere vorm van abstract denken zelfs. Of in Matsiers woorden: 'in de taal van dit land / is een kunstwerk eerst en vooral / een brug een tunnel dijklichaam of sluis'. 'Delta' laat door zulke subtiele verwijzingen meer van de eigen constructie zien, en nodigt zo uit tot herlezen - de vakman komt toch even om de hoek kijken.

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum