Recensie: Over leeuwenjagers en hotelkamers

02 november 2017 , door Arjen van Meijgaard
| | |

Vanaf half oktober verblijft de Franse schrijver Olivier Rolin in Amsterdam als writer in residence. Deze veelschrijver, die bekend staat om zijn virtuoze taalgebruik en meeslepende beschrijvingen, balanceert op het raakvlak van fictie en werkelijkheid. Hij vlecht prachtige verhalen om bijvoorbeeld de Franse schilder Manet en diens schilderijen, maar kan de lezer ook meenemen op een reis langs talloze hotelkamers die minutieus beschreven worden en het decor vormen van duistere zaakjes waarbij de verteller betrokken is.

Van doek naar personage

In De leeuwenjager (Un chasseur de lions, 2008) duikt Rolin in het leven van de Franse schilder Manet en richt zich dan in het bijzonder op de door Manet geportretteerde Eugène Pertuiset. In het eerste hoofdstuk beschrijft Rolin nauwgezet het schilderij, dat ook op het omslag staat. Deze Pertuiset was handelaar, reiziger en dromer en werd in 1881 geschilderd door Manet: een woesteling met een grote snor zit geknield met een geweer in zijn handen voor een reusachtige leeuw.

Vervolgens beschrijft Rolin in lange zinnen, met veel bijzinnen en terzijdes tussen haakjes, tegen de achtergrond van de geschiedenis van Frankrijk en Parijs het leven van beide heren. Zoals wanner zij op audiëntie willen gaan bij Napoleon III. Pertuiset om indruk op de keizer te maken, maar vooral om te proberen zijn nieuwste wapen te verkopen: de plofkogel. Manet uit pure nieuwsgierigheid, hij is tenslotte republikein in hart en nieren. Na lang wachten blijkt de keizer geen tijd te hebben.

Perspectief

Waarom heeft Rolin nu juist deze barbaar genomen, die min of meer in de marge van de Franse geschiedenis een rol speelde? Daar komt een tweede verhaallijn om de hoek kijken die geheel tussen haakjes wordt verteld. Rolin spreekt zichzelf aan in de jij-vorm, een perspectief dat niet vaak voorkomt. In 2006 kwam hij in het Museum de Arte van Sao Paolo oog in oog te staan met het schilderij. Het was zijn tweede ontmoeting met de leeuwenjager.

In een historisch werk over Zuid-Amerika had hij al gelezen over de avonturen van Pertuiset in Vuurland, in 1873. De man was niet zozeer leeuwenjager (de leeuw waarmee hij geportretteerd staat is een zogenaamde zwarte leeuw die hij in Afrika schoot, na nachtenlang op de uitkijk te hebben gelegen), maar vooral avonturier. Via via had hij vernomen dat er een grote schat van de Inca’s op Vuurland verborgen zou liggen. Hij chartert wat soldaten en halve criminelen om op expeditie te gaan en op die manier ‘ontdekt’ hij een deel van het nog ongerepte Patagonië.

Deze twee ontmoetingen, in een tekst en op het schilderij, waren voor Rolin de aanleiding om het leven van Pertuiset en Manet met elkaar te verweven en de belle-epoque te laten herleven in prachtige volzinnen en beeldende beschrijvingen, zoals wanneer hij fantaseert over hoe de leeuwenjager aan z’n eind gekomen zal zijn:

‘En hij dan, die eigenaardige lummel, die deze levens heeft gekruist, de olifant in de porseleinkast was, hij die nooit heeft geweten wat ware kunst was, maar toch voldoende gevoelig was om haar te bewonderen, van verre, zoals iemand die naar een mooi landschap kijkt, hoe heeft hij afscheid genomen? Is hij geëindigd onder de klauw van een leeuw, of vermoord door zijn boy, aan de oever van een Afrikaanse rivier? […] Is hij bij dageraad overleden, in een treurig hotelkamertje van een kleine stad waar hij een lezing wilde houden met als thema “Vuurland, eldorado van de toekomst”? [..] Is hij op het eind van een jagersmaaltijd bezweken aan een beroerte, zijn hoofd verslibd met sorbet, een servet om de hals? […] Wat maakt het uit. Misschien gaat hij niet dood, nooit? Logheid is eeuwig.’

Van kamer naar kamer

Suite in het Crystal (Suite à l’ hôtel Crystal, 2004) is van een heel andere orde. Het zou een bundeling zijn van teksten die een verdwenen schrijver in een koffer heeft achtergelaten. De tekstdelen, in hoofdstukken in het boek opgevoerd, waren genoteerd op ansichtkaarten, schutbladen van boeken, achterkanten van rekeningen en in een enkel geval al uitgetypt op een A4-tje. Een vriendin van de schrijver besluit alles uit te geven omdat het lijkt dat het daarvoor bedoeld is.

Ieder hoofdstuk begint met de beschrijving van een hotelkamer. De wanden, vloerbedekking, verlichting, kastjes, bedden, alles wordt beschreven. En niet zelden hangt er ook een spiegel waarin de auteur zijn vaak verlopen kop beschrijft. Via die kop of via het raam en het uitzicht komt de lezer dan te weten wat er in of vlak bij die hotelkamer heeft plaatsgevonden. Het zijn vaak schimmige gebeurtenissen rondom wapenhandel of oliesmokkel. Een aantal vaste personages komt steeds weer terug, zoals Melanie Melbourne. Om haar lijkt het te draaien. De verdwenen auteur, van wie toch al snel duidelijk is dat hij Rolin heet, kan alle kamers heel precies beschrijven, behalve de suite in hotel Crystal in Nancy waar hij ooit met haar verbleef.

‘Zo was kamer 211 van Crystal ten slotte het lege middelpunt geworden van ons onmogelijke bestaan. […] Melanie Melbourne is de vrouw van mijn leven geweest, maar ik denk dat ze geschift was.’

Houvast en toeval

De verteller probeert houvast te krijgen op zijn duistere en zwalkende bestaan. De hotels liggen over de hele wereld, van Mexico tot Florida en van Parijs tot Beiroet. En steeds weer, als in een droom, duiken die personages op die hem omringen. Is hij de leider, bekokstooft hij al die zaakjes met wereldleiders die alleen op geld en macht uit zijn, of is hij een speelbal van het toeval, zoals hij ook de speelbal van Melanie lijkt te zijn.

De verleiding was groot om de beschrijvingen van de hotelkamers te scannen om dan door te gaan naar wezenlijke elementen van het verhaal. Maar Rolin dwingt te lezer toch tot ieder detail, juist omdat daar soms belangrijke informatie staat. Net als in de voetnoten, die niet zelden een halve bladzijde in beslag nemen. En waren de twee ontmoetingen met Eugène Pertuiset de aanleiding om De Leeuwenjager te schrijven, voor Suite in het Crystal voert hij de schrijver George Perec op, die ooit het plan had opgevat om een boek te schrijven over alle plekken waar hij ooit geslapen had. Dat is er niet van gekomen, en dus heeft Rolin het stokje overgenomen.

En een schrijver kan proberen toeval te laten lijken op logica, of juist andersom. Maar dit toeval is daarvoor te groot om onvermeld te laten: de voetnoot bij hoofdstuk 17 waarin de schrijver weer een poging doet om de hotelkamer in Nancy in zijn herinnering op te halen, vermeldt:

‘Handgeschreven tekst op een rekening van een Parijse taxi (rit van 75 francs, gedateerd 21.3.1989).’

Vlak hierna bladerde ik naar achter in het boek en las de beschrijving van een andere roman van Rolin: De uitvinding van de wereld. Laat dat boek nu precies gaan over één etmaal, dat van 21 maart 1989.

Zou dat een van de geheime draden zijn waar Katelijne de Vuyst, die met de vertaling van beide boeken mooi werk heeft verricht, het in haar nawoord over heeft? ‘Maar vooral laat Olivier Rolin zien dat het heden nooit los kan worden gezien van het verleden, dat alles met alles verbonden is door “De geheime draden die onze harten binden”.’ Hij probeert vat te krijgen op ‘het cyclische, discontinue verloop van de tijd’.  Misschien zijn er geen geheime draden die buiten het boek lopen, maar meeslepend en intrigerend is zijn werk zondermeer.

Arjen van Meijgaard schrijft korte verhalen en bespreekt Nederlandse en Franse fictie, voor onder andere NBD/Biblion en zijn eigen blog. Dit najaar verschijnt zijn romandebuut, We hebben alles bij ons.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum