Recensie: Een loden reddingsvest

17 oktober 2017 , door Bart van den Bosch
| | |

Tussen 1918 en 1922 verscheen Der Untergang der Abendlandes. Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte in twee delen. Oswald Spengler schreef het boek tegen de achtergrond van het doorgeslagen 19de-eeuwse vooruitgangsoptimisme. Bijna honderd jaar na dato is de eerste Nederlandse vertaling verschenen: De ondergang van het Avondland, door Mark Wildschut. Wat zegt deze uitgave en de hype waarmee de publicatie vergezeld gaat eigenlijk over onze eigen tijd?

N.B. Vanavond om 20.00 in de Nieuwe Kerk, Haarlem: Ype de Boer, Jacqueline Duurland, Arnold Heumakers, Rieks Swarte en Jeroen Vullings over Spengler. Kom ook!

N.B. Kom maandag 13 november naar de Leesclub en/of maandag 20 november naar de publieksbijeenkomst in De Rode Hoed!

De Duitse nederlaag in de Eerste Wereldoorlog droeg in grote mate bij tot het succes van Spenglers magnum opus. De aantrekkingskracht van Der Untergang der Abendlandes was gelegen in de verklaring die het bood voor het verlies van Duitsland. Spengler zag de nederlaag als een logisch gevolg van de ondergang van de gehele westerse cultuur. De oorlog was een onmiskenbaar symptoom van het naderende einde van de periode vol individualisme, humanisme, intellectuele vrijheid en scepticisme.

De nieuwe tijd zou voor de westerse cultuur een inperking van de individuele vrijheden, een opleving van geloof en een toenemend gebruik van geweld in de politiek brengen. De grote troost voor de na-oorlogse Duitsers was dat de geallieerde overwinnaars hetzelfde treurige, maar onvermijdelijke lot te wachten stond. Duitsland was, zoals in alle dingen, wat voorlijker dan de andere landen.

Acht culturen, vier seizoenen, elk duizend jaar

Deze verklaring baseerde Spengler op het inzicht dat er in de geschiedenis sprake geweest was van een achttal culturen (Egyptisch, Chinees, Babylonisch, Indisch, Apollonisch (Grieks-Romeins), Magisch (vroeg-Christelijke en Arabisch), Faustisch (westers) en Mexicaans), die allen een organische cyclus – voorjaar, zomer, najaar en winter – doorlopen hadden. In tijd stond voor deze ontwikkeling een periode van ongeveer duizend jaar. Elke cultuur moest volgens Spengler als een op zichzelf staand geheel gezien worden, en kon slechts volgens de eigen mentaliteit beschouwd en gekend worden.

Voortbouwend op ideeën van de Duitse filosoof J.G. Herder (1744-1803) ontkende Spengler met zijn cyclische theorie dat er van vooruitgang in de geschiedenis sprake was. Hiermee sloot hij zich aan bij de Duitse Romantische, anti-positivistische beweging. Met Der Untergang der Abendlandes bood Spengler zowel een nieuw perspectief op het verleden als een nieuwe periodisering ervan.

Centraal in Spenglers geschiedsfilosofie lag de tegenstelling tussen homologie en analogie. De homologie van historische verschijnselen uitte zich in de gelijktijdigheid van twee historische feitelijke ontwikkelingen die elk in de eigen cultuur in precies dezelfde – relatieve – situatie optraden en dus allebei eenzelfde betekenis binnen de ontwikkeling van een cultuur hebben. De Barok en de Ionische tijd zijn dus hoewel chronologisch verschillend, homologisch gelijktijdig, evenals Filips II en Alexander gelijktijdig zijn met de Franse revolutie en Napoleon.

Met analogie bedoelde Spengler een functionele vergelijking tussen verschillende historische gegevens. Zo is een analoge vergelijking tussen Napoleon en Caesar gerechtvaardigd omdat ze beide een vergelijkbare machtspolitiek nastreefden. Maar het grote verschil met het begrip homologie is dat daarbij van een morfologische gelijktijdigheid sprake is; verschillende historische gegevens hebben eenzelfde betekenis binnen de ontwikkeling van hun cultuur.

In tegenstelling tot de reguliere geschiedschrijving was Spengler vooral geïnteresseerd in de gelijktijdigheid van historische gebeurtenissen. Evenals bij de geschiedfilosoof Giambattista Vico (1668-1744), hielp deze methode Spengler hiaten in feitelijke gegevens op te vullen. Als op basis van een vaststaande cyclische ontwikkeling in een cultuur een bepaalde fase een ontwikkeling veronderstelde, kon men deze aannemen zonder dat er feitelijk materiaal voorhanden hoefde te zijn.

Een opeenvolging van cycli

In de geschiedenis was volgens Spengler een organische logica aanwezig. Het waren opeenvolgende culturen die zich volgens strak gedetermineerde, biologische cycli manifesteerden. Elke cultuur was morfologisch vergelijkbaar, maar qua vorm en inhoud principieel verschillend van elke andere. Tegenover het verlichtingsidee van de universele mensheid plaatste Spengler een unieke en onvergelijkbare, door zijn specifieke cultuur gedetermineerde mens. Er waren geen inter-culturele uitingen en Spengler getroostte zich dan ook veel moeite aan te tonen dat zelfs het besef van tijd en ruimte – voor Immanuel Kant (1724-1804) waren dit dé universele uitgangspunten voor alle menselijke ervaring – cultuurgebonden waren.

Over de relativistische implicaties van dit idee was Spengler duidelijk. Universele wetenschappelijke of morele waarheden of tijdloze kunst bestonden niet. Iedere filosofie was de uitdrukking van de eigen cultuur. Een cultuur stierf wanneer de ziel al haar potenties in de vorm van een volk, taal, religieuze dogma's, kunst, wetenschap en staatkunde had gerealiseerd om dan weer terug te vallen in een vage staat van proto-spiritualiteit. Een volk bepaalde dus niet haar eigen cultuur, zoals Herder nog dacht, maar een cultuur vormde een volk en daarmee alle andere historische producten.

De laatste fase van een cultuur werd gevormd door het overrijpe stadium van de civilisatie. In intellectueel opzicht overheerste in deze fase een empirische filosofie boven metafysische speculatie, kunst en literatuur waren volkomen eclectisch. De economie werd beheerst door geldkapitaal en de politiek door imperialisme. De kern van een civilisatie werd gevormd door de wereldstad of megalopolis. In deze wereldstad was er een nieuw type nomade ontstaan: de parasitaire stadsbewoner, ontworteld, zonder traditie of geschiedenis.

De stadsbevolking was geen volk meer in Herders betekenis van het woord, maar een massa zonder toekomst. In de laatste fase van de civilisatie zou de stedelijke samenleving instorten, wat tot een bevolkingsafname en een trek naar het platteland zou leiden. Spengler duidde de eigen tijd als een periode van verdord eclecticisme. De moderne kunst achtte hij decadent, wetenschap en wiskunde uitgeput; een situatie vergelijkbaar met het tijdperk van het Hellenisme in de klassieke tijd. Het Napoleontische imperialisme was vergelijkbaar met dat van Alexander en de Wereldoorlog was homoloog aan de Punische oorlogen.

Maatschappelijke behoefte

Spenglers analyse van het historisch proces leidde tot veel commotie. Beroepshistorici sabelden Der Untergang neer. Volgens hen ging Spengler ontoelaatbaar frivool om met de feiten, verzweeg van alles wat hem niet van pas kwam en lapte objectiviteit en waardenvrijheid aan zijn laars. Haaks daarop stond echter de maatschappelijke receptie van Der Untergang. Blijkbaar voorzag Spenglers pessimistische duiding van het chaotische heden als onderdeel van een historisch noodzakelijk en onvermijdelijk proces dat met een fatalistisch Amor Fati ondergaan diende te worden, in een grote behoefte in de samenleving. Sterker, Spenglers historische speculaties kregen in het Interbellum wereldwijd vele navolgers. Meta-historische analyses als die van A.J. Toynbee, J. Ortega Y Gasset, P.A. Sorokin, J. Huizinga en vele anderen worstelden eveneens met het probleem van de normatieve duiding van de geschiedenis en de wetenschappelijke bestudering ervan.

De vertaalde uitgave van De Ondergang van het Avondland moet dan ook in dit licht gezien worden. Met wetenschappelijke geschiedschrijving heeft Spenglers verhaal niet veel te maken. Dat is honderd jaar geleden al overtuigend vastgesteld. Over de literaire kwaliteit van het boek kunnen de meningen verschillen. Maar overeind blijft de maatschappelijke behoefte aan duiding van het historisch proces wanneer de eigen tijd als chaotisch of verward wordt gezien. De ordening die Spengler verschaft, mag dan wetenschappelijk ongefundeerd en esthetisch betwistbaar (niet tegenstaande de uitstekende vertaling) zijn, als metafoor kan het voor de zwalkende mens als een, weliswaar loden, reddingsvest fungeren.

Bart van den Bosch is historicus en wetenschapsfilosoof.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum