Recensie: Gewapend met weerloze muziekdoosjes

04 september 2018
| | |

Gedichtenbundels kennen zelden directe vervolgen, laat staan dat ze zich als trilogie presenteren. De Vlaamse dichter Peter Holvoet-Hanssen (1960) is echter al aan zijn tweede serie bundels toe. Gedichten voor de kleine reus en Blauwboek draaien niet zozeer om het verhaal, maar dat is wel een duidelijke lijn die ze verbindt.

Lijnen en cliffhangers

Thomas Vaessens en Jos Joosten bespreken in Postmoderne poëzie in Nederland en Vlaanderen de eerste drie bundels van Holvoet-Hanssen, die tussen 1998 en 2001 verschenen. Het hoofdstuk dat ze aan zijn werk hebben gewijd, heet ‘Het probleem van de coherentie’ – een titel die trouwens geen waardeoordeel is, maar eerder verwijst naar (professionele) lezers die de samenhang van zijn poëzie willen achterhalen, maar op kernloosheid stuiten. Vaessens en Joosten karakteriseren Holvoet-Hanssens poëzie als ‘centrifugaal’, een poëzie waarin door de bundels heen diverse ‘betekenis-lijnen’ lopen. Die kruisen elkaar niet in het midden. Soms komen twee of drie van die lijnen samen, maar zonder in de buurt te komen van die niet-bestaande kern.

Die karakterisering is ook van toepassing op Holvoet-Hanssens nieuwe serie, die hij is begonnen met Gedichten voor de kleine reus (2016). Neem alleen al het achterliggende verhaal of de plot (al zijn die woorden niet helemaal op hun plek hier): de dreiging van de Goleman, een allesvernietigende reus. Her en der duikt hij al op, maar blijft steeds buiten beeld: ‘in de verte hoorde ik de hartslag van de reus / hij komt naar hier, dacht ik’. Hij wordt pas in het laatste gedicht bij naam genoemd: ‘[ik ben] gewapend met weerloze muziekdoosjes / door het rattenkasteel naar de kolos Goleman’. De deur naar de volgende bundel wordt opengezet; je zou het bijna een cliffhanger kunnen noemen.

Muziekdoosgedichten

De inhoud van Gedichten voor de kleine reus wordt in de binnenflap gekarakteriseerd als ‘muziekdoosgedichten’. Dat lijkt in eerste instantie op de klankrijkheid en het Paul van Ostaijen-achtige karakter te slaan (de karakteristiek ‘muziekdoosgedicht’ is duidelijk ontleend aan zijn bekende gedicht ‘Zeer kleine Speeldoos’). Volgens de achterflaptekst bevatten de muziekdoosgedichten ‘schoonheid én sluipend vergif’. Wie het doosje opent hoort niet alleen de muziek, maar stelt zichzelf ook bloot aan gevaar.

Met die gedichten kan de voorgaande gedichten kan de reus even bedwongen worden: ‘Zing en breng die Moloch van de wijs’, maar tegelijkertijd suggereert Holvoet-Hanssen dat de komst van de kolos zal leiden tot de verwoesting van ‘de Tuin der Poëten’ (tevens de titel van de eerste afdeling). Het is even puzzelen: de reus te lijf gaan met dezelfde poëzie die hij bedreigt. Het is zelfs een beetje verwarrend, aangezien Holvoet-Hanssen in die tuin ook ruimte biedt voor het kwaad, wellicht Baudelaires bloemen van het kwaad indachtig. In die afdeling staat bijvoorbeeld ook het aangrijpende gedicht ‘Een zachte paniek’, dat met bijna surrealistische beelden aanvangt, om vervolgens een nare afslag te nemen:

[…]

Vader zat met een jachtgeweer in de douche.
De beenhouwer in de ijskast.

Ge zult het niet geloven.
Ge kunt het niet geloven.
Ik ben uit mijn raam gevlogen,
ik kwam op het trottoir op mijn voeten terecht.

[…]

Wij waren de enige overlevenden
met ons trottinette vol schrik naar huis.

Ze noemden dat een herenvolk.
Aan het weeshuis stond een grote, zwarte camion.
De Joodse kinderen werden als zakken ingeladen.
Ze hebben de apothekeres uit de straat
naakt onthoofd.

[…]

Bij herlezing maakt zo’n gedicht duidelijk dat Golemans aanwezigheid er altijd al is geweest; dat hij steeds wordt opgeroepen door het kwaad dat evengoed in de zo muziekdoosachtige gedichten is geslopen – schoonheid en gif, verstrengeld. Of om in de terminologie van Vaessens en Joosten te spreken: de reus-lijn kruist vaak met de kwaad-lijn en de poëzie-lijn. Ze horen bij elkaar, en daarin schuilt de suggestie dat Goleman slechts even bedwongen kan worden, omdat zijn aanwezigheid nu eenmaal deel uitmaakt van de poëzie, zoals het kwaad daar ook een deel van is.

Uit het lood

Ook in Blauwboek (2018), deel 2 van de reuzentrilogie, blijft Goleman een dreiging – wel een die steeds dichterbij komt, getuige de wildere gedichten van deze bundel. Hoewel ze nog steeds klankrijk zijn (hardop lezen!), is het muziekdoosgehalte uiteindelijk veel lager; ze zijn minder strak, alsof ze langzaam uit het lood beginnen te slaan. ‘Jalalabad Blues’ bijvoorbeeld – vernoemd naar de gelijknamige Afghaanse stad – laat de oorlogsverwoestingen in het Midden-Oosten zien. De dichtheid en drukte van de tekst laat de chaos zien:

[…]

zingende bommen op Bagdad, bloedend zand van Uruzgan,
horen wie wil wie hoort – stilte rilt nu als het mosterdgas van Halabja
boven de schedelvelden van de Dzerzjinsk, Najaf tot Nyamata
wolkenvloten verzamelen het azuur van Afghanistan
ik zei: ‘angst uit Kandahar, krijg vleugels – scherven van Kaboel, verzamel u
bij de prikkeldraadtranen van Serê Kaniyê, de huilende moskee van Ras al-Ain’
maar in Gaza speelde een kind zich dood

[…]

Dat uit het lood slaan uit zich ook in de onrustigere typografie en zelfs in de experimenten met handgeschreven tekst, die beide Van Ostaijens angstige, chaotische bundels Bezette stad en De feesten van pijn en angst in herinnering roepen. Goleman lijkt zelfs even op een zijspoor te raken; hij is slechts een van de vele personages die de bundel bewonen, zoals de nachtmatroos en het hondje Skip. Daardoor staat er op Blauwboek als geheel wat minder spanning dan op Gedichten voor de kleine reus. Maar Holvoet-Hanssen revancheert zich met het afsluitende ‘het wassalon’, waarin een wasmachine – met de wonderlijke naam Speed Queen – een ‘reuzzzin’ wordt en toeziet wat er om haar heen gebeurt. Het apparaat krijgt een bovennatuurlijke, zelfs metafysische status; zelfs iets bedreigends, getuige de laatste regels:

dromen laden en de deur goed sluiten
spoelen, spoelen en centrifugeren
voorwas, hoofdwas, draai de afgrond
in en vouw hem op, wij moeten leren

Zou Goleman in weerwil van die naam toch een vrouw zijn, en in een wasmachine zijn veranderd? Zou hij wel een vaste vorm hebben? Zijn naam lijkt te zinspelen op de mythische Golem uit het jodendom, die van klei is gemaakt: relatief veranderlijk materiaal. Zulke transformaties zouden perfect bij Holvoet-Hanssens centrifugale poëzie passen. Waarschijnlijk is het evenmin toeval dat de Golem tot leven gewekt kon worden door een beschreven papiertje in zijn mond te stoppen, dat zinspeelt op de kracht van taal – die Goleman ook weer zal moeten bedwingen. Dat zou ook verklaren waarom hij de Tuin der Poëten kan bedreigen, terwijl hij zelf verslagen kan worden met gedichten. Maar dat zal waarschijnlijk pas blijken in de volgende, gelijknamige bundel, waarin volgens de aantekeningensectie in Blauwboek, de confrontatie is gepland. Het gebeurt niet vaak bij gedichtenbundels, maar deze twee bundels maken me heel nieuwsgierig naar hoe dit ‘verhaal’ afloopt.

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

pro-mbooks1 : athenaeum