Recensie: Grasduinen door de Oudheid in drie essays

05 april 2018
| | | |

Ter gelegenheid van de uitdijende Week van de Klassieken verschenen drie essays, door Maarten Asscher, Fik Meijer en David Rijser. Essays zijn het in de ware zin van het woord: in alle drie de boeken is de auteur meer of minder in de tekst aanwezig, en de samenstellende delen meanderen associatief in elkaar over. Geen systemen, wel persoonlijke associaties en commentaren.

Het denken was meer dan filosoferen

In het geval van David Rijsers De portiek van de buren, het geschenk van de week, is dat door een herhaald commentaar op de eigen gedachten, soms door het invoegsel ‘denk ik’, maar soms ook door verder niet onderbouwde gedachten toch een plaats in het boek te geven. Gelukkig maar: er zijn verschillende onberedeneerde eindjes die zo een blik in de gedachtewereld van de auteur bieden. Een van de pikantste daarvan is te vinden op pagina 80, waar Rijser hardop denkt dat sommige van de Latijnse lyrische en elegische auteurs als minor poets worden gezien omdat zij als ‘vrouwelijk’ zijn opgevat. De gedachte houdt verband met de (aanvechtbare) observatie dat de Romeinen de hysterische vrouw zonder zelfbeheersing hebben geïntroduceerd. Verder leest Rijser op magistrale wijze een liefdeslied in een passage van Augustinus over God, op de manier zoals ook Gerard Reve toe placht te spreken.

Maar deze zijsprongen vormen zeker niet de hoofdzaak van het boek. In het denken zoals beschreven door de Grieken (vaak heel impliciet, zoals twee mooie voorbeelden uit Homerus laten zien), en de latere opvatting en verbeelding daarvan, ligt de waarde van dit prachtige essay. Prettig dat de auteur het denken niet langer als filosoferen opvat, mede gebaseerd op de manier waarop de Grieken dit zelf leken te zien. Anders ligt dat bij de behandeling van de thymos, de deliberatieve hartstocht die tot handelen aanzet, van bijvoorbeeld Achilles of Odysseus, die in de Griekse literatuur veel is gebruikt om de scheiding of juist eenheid van lichaam en ziel aan te tonen – daaraan brandt Rijser zijn handen niet of slechts heel terzijde, en die inperking komt de vele facetten van het denken die wel worden behandeld ten goede.

Rome bereizen in zeven lessen

De selectieve manier van grasduinen door het verleden is beter zichtbaar in de mooie selectie die Maarten Asscher maakt uit historische Romereizigers - zijn Homeruslezing wordt 14 april uitgesproken, dan verschijnt dit boek ook. Het uitgangspunt en de verwerking is freudiaanser dan de auteur zelf grappend toegeeft (hij reisde voor het eerst naar Rome met zijn moeder). Het freudiaanse is er in gelegen dat er niet drie maar vier Romereizigers een rol spelen, waarvan de eerste Freud, de tweede de essayist zelf (Asscher), de derde de hunkerende liefhebber die na verschillende pogingen krampachtig bevrediging in een geïdealiseerde stad trachtte te vinden (Goethe) en de vierde de vader van de essayistiek (Montaigne).

Zij waren achtereenvolgens vijfenveertig, zestien, zevenendertig en zevenveertig toen ze Rome voor het eerste bezochten. Dat geldt voor de meeste reizigers van nu niet meer: hoeveel gymnasiale klassen reizen er niet jaarlijks naar de eeuwige stad? Vooral dat perspectief zette aan tot Asschers waardevolle overdenkingen en rake beschrijvingen.

De vraag die achter de beschouwing schuilt is simpelweg: waarom wordt er al zo lang zoveel naar Rome gereisd? Asscher beantwoordt die vraag in zeven lessen, gelijk de heuvelen van Rome. Met een van die lessen, en wel de vierde, kan ik onmogelijk instemmen: dat Rome 100% taal is en 0% wiskunde. Wat te zeggen van de meridiaan van keizer Augustus, of die van Michelangelo, of de lessen van Giordano Bruno? En voor de talloze bedoelde en onbedoelde zichtlijnen en perspectieven waar geen letter aan te pas komt? Geometrie en bouwtechnieken, koepels en bogen: zij geven de eeuwige stad de kosmische dimensie die haar al eeuwen oneindig maakt. Of dit moet allemaal onder vormentaal gerekend worden. Overigens maakt die kritiek de taal van Asscher geen iota minder waard.

Hoe lang nog Catilina?

Meijers essay ten slotte, De sluier van Cicero, grijpt terug naar een geliefd onderwerp van de auteur, de sociaal-revolutionairen van de late Romeinse republiek en Catilina als extreemste voorbeeld. Die blijkt een uitgebreide receptie te genieten in de Italiaanse renaissance, de Nederlandse opstand, de Franse revolutie en bij de Amerikaanse Founding Fathers. De behandeling wordt gestroomlijnd langs het beroemde begin van Cicero’s invectief ‘Hoe lang nog, Catilina, zul je ons geduld nog op de proef stellen?’

Zo’n beginzin laat zich natuurlijk in allerlei politieke situaties inzetten, en dan vooral, zoals Meijer toont, in het geval van de beschuldiging van staatsondermijning aan het adres van politieke opponenten. De recentste voorbeelden dateren uit de Amerikaanse presidentsverkiezingen, en het Nederlandse parlement, bij monde van Thierry Baudet, die dan ook prominent in de ondertitel figureert.

Jammer dat het slechte Latijn van Baudet door ander gebrekkig Latijn wordt gepareerd (dum … est op pagina 12 is denkelijk cum … sit). Zo zijn er meer onzorgvuldigheden (Fortuyn zat nooit in het Nederlandse parlement, pagina 10), en blijft vooral het idee en een uitgestrekt encyclopedisch lemma overeind. Maar het meten van de eigentijdse politiek aan de geschiedenis blijft een belangrijke taak van de historicus, zoals ook Catilina’s scherpste criticus in de geschiedschrijving, Sallustius, wel wist.

Diederik Burgersdijk is docent klassieke talen aan het Cartesius Lyceum te Amsterdam, en docent Latijn aan de Radboud Universiteit. Hij schreef De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn [fragment] en De sluipwesp en de leliën [fragment].

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum