Recensie: Vrijheid veroveren: een oneindig proces

03 december 2018 , door Miriam Rasch
| |

Het existentialisme is wel verweten geen moraal te hebben – het zou in die zin een lege filosofie zijn, solipsistisch en absurd, zonder echte antwoorden op de vraag ‘Wat moet ik doen?’. En dat terwijl Simone de Beauvoir al in 1947 een werk schreef onder de titel Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid, waarin zij binnen kort bestek de ethiek beschrijft die uit de existentialistische filosofie te destilleren valt. De vertaling van Paul Rodenko is opnieuw door uitgeverij Bijleveld beschikbaar gemaakt, herzien door Lev Mordegaai. En dat is ondubbelzinnig terecht.

Vrijheid vanwege weerstand

Het verwijt is waarschijnlijk te danken aan de niet-ingeloste belofte die Jean-Paul Sartre deed in zijn Het zijn en het niet, om een ethiek van het existentialisme te gaan schrijven. Uiteindelijk was het dus kompaan De Beauvoir die niet lang na het in 1943 verschenen kloeke werk van Sartre die taak op zich nam. Uitgangspunt voor haar ‘moraal der dubbelzinnigheid’ is de beschrijving van de mens zoals in Het zijn en het niet uiteengezet. De mens is zelf het dubbelzinnige wezen bij uitstek. Het vindt zichzelf terug in een wereld die al bestaat en die in al haar materialiteit weerstand biedt aan het handelen. Maar kenmerkend aan de mens is nu juist dat zij voorbij deze feitelijkheid streeft, tot in het onbepaalde. Kortom, dat ze vrij is. 

Het is een wat tragisch mensbeeld, dat strevende wezen dat wel wil, maar altijd in gevecht moet met de gegeven wereld; het besef van vrijheid en de onmiddellijke weerstand die ertegenover oprijst. Maar dat is niet helemaal hoe het werkt, zo laat De Beauvoir zien. De vrijheid is er ook vanwege de weerstand, de moraal ontstaat dankzij de begrenzing. Anders zou alles gewoon vlotjes verlopen, sterker nog, het zou waarschijnlijk helemaal niet verlopen, maar oplossen in een goddelijke oneindigheid. Weerstand, vrijheid en moraal: ze zijn als de punten van een driehoek, met in het midden de mens die met zijn miserabele twee armen probeert alle punten tegelijk vast te grijpen: ‘Zichzelf als moreel wezen willen en zichzelf vrij willen – het is één en dezelfde beslissing voor de mens.’ 

Vrijheid als regel

Als je vrijheid in het hart van de ethiek plaatst, zie je je gesteld voor een moeilijk probleem, want is vrijheid niet altijd direct tegengesteld aan wat voor regel dan ook? Als je een norm formuleert, doe je dan niet altijd de vrijheid tekort? En andersom, met Dostojevski: ‘Als God niet bestaat, is alles geoorloofd.’ Staat vrijheid met andere woorden niet gelijk aan normloosheid? Immer nog relevante vragen.

De oplossing van De Beauvoir is om de vrijheid zelf – de vermeerdering ervan, de uitoefening en viering ervan – tot enige norm voor het handelen te maken. De inhoud van die vrijheid moet onbepaald blijven en haar bereik universeel. De problemen ontstaan namelijk op het moment dat er een hoogste doel wordt aangewezen, als de ‘fundamentele dubbelzinnigheid van ons bestaan’ wordt teruggebracht tot een welbepaalde inhoud. Want dat betekent ook dat de vrijheid dan niet meer voor iedereen zal gelden.

De Beauvoir waakt er tegelijkertijd steeds voor om weg te vliegen op de vleugels van abstracte idealen. Ze schrijft: ‘Voor het existentialisme is echter niet de onpersoonlijke, algemene mens de bron van alle waarden, maar de veelvuldigheid van alle concrete, individuele mensen die zich op hun eigen doelen richten, en daarbij uitgaan van situaties waarvan de particulariteit even radicaal, even onherleidbaar is als de subjectiviteit zelf.’ Het is een van de weinige regels die ze formuleert, als ze probeert het ethische primaat van de vrijheid nader uit te werken. De concrete mens mag nooit geofferd worden aan de abstracte idee. Het lag in 1947 al te vers in het geheugen waar dat op uit kan lopen. Op dit punt zie je De Beauvoir worstelen, als ze desondanks zoekt naar een rechtvaardiging van geweld-voor-de-goede-zaak, zoals de Revolutie (toch een behoorlijk abstract idee) of het verzet.

Vrijheid als opdracht

Misschien is het mooiste van dit boekje wel dat zij haar eigen strengheid zelf niet uit de weg gaat en niet terugdeinst voor deze zoektocht, al gaat die gepaard met twijfel en aarzeling, met het moeten erkennen van misstappen, met het steeds opnieuw beginnen. De verovering van de vrijheid houdt immers nooit op: er is niet een moment waarop je haar hebt en dan op je lauweren kunt rusten. Zelfs al lukt het om zelf een vrij mens te worden, dan zijn er nog miljoenen andere mensen wier bevrijding aandacht vraagt: ‘Zichzelf vrij willen, betekent echter ook alle anderen vrij willen, en deze wil is geen abstracte formule, want hij wijst een ieder op concrete acties om te ondernemen.’ 

In een tijd waarin de mens steeds meer wordt gezien als een gedetermineerd dier, dat met behulp van datatechnologie en breinwetenschap te reduceren is tot een voorspelbaar element binnen een systeem, waarin tegelijkertijd mensen ook steeds voorspelbaarder lijken te worden door de vasthoudendheid waarmee ze zich verschansen op een standpunt, volkomen overgeleverd aan wat Simone de Beauvoir de ‘serieusheid’ noemt, in zo’n tijd verdient dit pleidooi het vanwege én de moraal én de dubbelzinnigheid om gelezen, bediscussieerd en toegepast te worden. 

Sterkte gewenst, ben ik geneigd te zeggen.

Miriam Rasch studeerde literatuurwetenschap en filosofie en werkt als onderzoeker en docent media/filosofie bij de Hogeschool van Amsterdam. Vorig jaar verscheen bij De Bezige Bij haar essaybundel Zwemmen in de oceaan. Berichten uit een postdigitale wereld [fragment]Meer op miriamrasch.nl.

pro-mbooks1 : athenaeum