Recensie: Duistere wijsheden van Jean Genet

23 december 2019 , door Kasper Bockweg
| |

Op het omslag van Kiki Coumans’ nieuwe vertaling van Jean Genets Dagboek van een dief zit de auteur rokend met opgestroopte mouwen. Zijn ogen zijn afgesneden, als bij een censuurbalkje, maar wie het volledige portret op de binnenflap bekijkt ziet daar een treurig boevenhoofd. ‘Sits like a man, but he smiles like a reptile’ beschreef David Bowie de door hem bewonderde ‘Jean Genie’ raak. Het is niet een gezicht dat je op een roman verwacht tegen te komen, en zeker niet op een modernistisch hoogstandje, geliefd door intellectuele kolossen als Susan Sontag, Jean-Paul Sartre en Jacques Derrida. Toch vormt dat hoofd geen contrast met het werk: Dagboek van een dief draait om de schoonheid van de ruwe façade.

Strikt gesproken is Dagboek helemaal geen dagboek. Ja, een deel bestaat uit Genets herinneringen aan zijn criminele jaren als twintiger, smerigheid opgetekend in een bloemrijke stijl vol symboliek en verwijzingen. Maar het boek is evenzeer een filosofisch experiment, waarbij de moraal zo consequent als maar kan op zijn kop wordt gezet. Die opzettelijke immoraliteit geeft aan Genets vertellingen iets heel merkwaardigs mee: we lezen hoe hij het dievenvak leert kennen in Barcelona, bendelid wordt in het Tsjechische Brno, fietsendief is in Antwerpen en zichzelf hoereert in het Berlijn van de nazi’s, zonder dat in die beschrijvingen een verlangen naar verlossing, naar een uitweg uit al die ranzigheid opsteekt. Van een misdadigersboek verwacht je misschien vooral een verhaal waarin iemand uitlegt hoe hij door tegenslagen van het rechte pad is afgedwaald. In zulke verhalen is misdaad een middel om uiteindelijk geen misdaad meer te hoeven plegen, maar voor Jean Genet is de misdaad, of preciezer het morele verval, een doel op zich.

Volmaakte verdorvenheid

Al op de eerste pagina’s maakt Genet duidelijk dat zijn dagboek een zoektocht is naar de volmaakte verdorvenheid. Dagboek van een dief opent met een treurzang om de afschaffing (!) van de strafkolonie:

‘Het einde van de strafkolonie verhindert ons om met heldere geest toegang te krijgen tot onderaardse mythische regionen. […] Het komt overeen met een soort bestraffing van de straf: ik word gecastreerd, de schande wordt uit mij gesneden. De trage, zware doodstrijd van de strafkolonie was de volmaakte bloei van de schande.’

In Genets omgekeerde universum is de strafkolonie Frans-Guyana een utopie, de ontaarding in optima forma. De afschaffing van die vreselijke plaats staat dan ook gelijk aan de verdrijving uit het paradijs: de verworpenen der aarde zijn van hun thuisland afgesneden, er is geen juiste strafmaat meer. Deze mythische ‘zondeval’ brengt Genet tot een even existentieel als merkwaardig experiment: hij begeeft zich moedwillig ‘op het pad naar dat wat het kwaad wordt genoemd.’ Hij poogt dat te worden waarvan de maatschappij hem beschuldigt: ‘de lafaard, de verrader, de dief, de homo.’ Hij wil het kwaad daadwerkelijk belichamen, zichzelf verwezenlijken als de crimineel, de uitgeslotene, de schandelijke.  Zoiets kan natuurlijk helemaal niet: mensen kunnen niet samenvallen met hun eigenschappen, en zeker niet met het kwaad (dat is altijd de ander), zoals Sartre en De Beauvoir, aan wie het boek is opgedragen, leren. Maar Genets hardnekkige streven tegen beter weten in maakt van dit boosaardige dagboek een intrigerend onderzoek naar het ongehoorzame leven.

Dagboek staat bijvoorbeeld vol met intelligente observaties over misdadigheid en ondeugd. Zo is er Genets lofzang op de Franse opperinbrekers Maurice Pilorge en Ange Soleil: ‘volmaakte exemplaren’ van de misdaad die hun bestaan danken aan een ‘uitzonderlijke kristallisatie van gelukkige omstandigheden’, zoals de ingebakken ‘voorliefde voor misdaad’, de ‘omstandigheden die een misdadiger maken’ en ‘de morele kracht om een dergelijk lot te aanvaarden’. Terecht, maar weinig humanistisch, wijst de auteur hier op het gegeven dat een geslaagde schurk pas na generaties lange toevalligheden ter aarde komt, niet anders dan kunstmannen en -vrouwen, staatsmannen en -vrouwen, wetenschappers en andere lieden die zich nuttig maken voor mens en maatschappij. In een andere passage wordt opgemerkt dat verdorvenheid een ‘schitterende’ deugd is, want zij maakt het mogelijk om mensen die lelijk, vuil en verminkt zijn lief te hebben en dat verraad een morele oerkracht is: het is een streven naar onafhankelijkheid dat onze ‘aanhankelijke natuur’ moet overtroeven.

De warrigheid van het boevenleven

Zulke duistere wijsheden worden afgewisseld met scènes uit het leven van Genet. In die anekdotische, fragmentarische vertellingen wordt de grootste misère beschreven ‘met de namen van de meest verheven dingen’. Als Genet bijvoorbeeld met zijn geliefde Stilitano een hoteltrap langs hoertjes, dieven en souteneurs beklimt, dan beschrijft hij dat als volgt:

‘Zachtjes, tree voor tree, leidde hij me naar boven. Ik wist niet meer waar we naartoe gingen. Een bijzonder lenige atleet leidde me rond door de nacht. Een klassiekere en Grieksere Antigone liet me een steile en duistere Calvarieberg beklimmen.’

De behandeling van zijn (toch al gefictionaliseerde) levensgeschiedenis in zo’n Wereldhistorisch register doet soms kunstmatig aan, en komt de leesbaarheid van het Dagboek niet altijd ten goede. Maar naast die ‘verheven’ stijl legt Genet ook op een compromisloze wijze de onbestemdheid en warrigheid van het boevenleven vast. Zijn blik weigert om ‘de contouren te vervagen, te bepoederen met talk, er een formule voor bedenken zoals het bad van melk dat de elegante vrouwen uit de zestiende eeuw een bain de modestie noemden.’ Waar in de meeste romans het onaangename snel (of in het slot) weer wordt gladgestreken, krijgt de lezer van Genet het nodige te verduren: passages over emmers vol ontlasting die over de handen lopen, over verborgen tubetjes glijmiddel en vooral de vele verschillende manieren waarop mensen elkaar kunnen vernederen en krenken. Zijn meedogenloze weergave herinnert ons aan het feit dat wreedheid een heel wezenlijk onderdeel van het mensenleven is, en door van de roman een plek te maken waar de lezer aan het wrede wordt blootgesteld in plaats van er tijdelijk aan te ontsnappen, rekt Genet de uitersten van de literatuur een beetje verder op.

Zijn théâtre cruel laat zien dat het aardse leven weliswaar ellendiger en wreder is dan we doorgaans denken, maar daardoor ook dieper, en vreemd genoeg zelfs fraaier. Of,  zoals hij zelf prachtig opmerkt over de ‘kronkelige morele lijnen’ van zijn misdadige en valse vrienden:  ‘zij vormen een sierlijke kalligrafie.’

Kasper Bockweg studeerde geschiedenis en filosofie en schrijft voor verschillende media.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum