Recensie: Duizend kilometer als het begin van een nieuw leven

12 november 2019
| |

Het zoutpad. Over oude wegen naar een nieuw begin is het inspirerende en onthutsende verhaal van Raynor Winn en haar man Moth die alles kwijtraken - maar een nieuw leven vinden. Ruim dertig jaar zijn ze samen als ze hun huis, in Wales, verliezen door een investering die niet waarmaakt wat beloofd werd. Vele rechtszaken volgen maar gelijk hebben is niet gelijk krijgen en ze raken ook al hun spaargeld kwijt. Ze hebben niets meer en dan tot overmaat van ramp wordt Moth ziek. Er moet iets gebeuren en nadat Raynor het boek Five Hundred Mile Walkies gelezen heeft, besluit ze met Moth het South West Coast Path te gaan lopen. Een boekverkopersbespreking door Ingeborg Rosenberg, plus de Proloog van het boek.

Dat is de langste National Trail van Engeland, met zijn 1014 kilometer volgt hij de volledige zuidwestkust. Met alleen een rugzak waarin het allernoodzakelijkste, een lichtgewicht tentje en de kleding die ze dragen, gaan ze in augustus van start. Ze beginnen in de luwte van het land en het is zomer. Maar het wordt langzaamaan herfst en met maar zo'n dertig pond week is enige vorm van luxe ver te zoeken. Wat volgt is een voetreis vol ontberingen maar ook met bijzondere ontmoetingen en avonturen. Door niet op te geven komen ze krachtiger uit de strijd. En met het besef dat het enige wat ze kwijt zijn materieel bezit was maar niet hun liefde en hoop.

Ingeborg Rosenberg is boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel Haarlem.

 

Proloog

Van dichtbij heeft de branding een heel eigen geluid. Op de achtergrond het onmiskenbare gebulder, daarbovenuit het ruisen van de brekende golf en dan de zuigende klank van het terugstromende water. Het was donker, er was nauwelijks een sprankje licht, maar al zag ik het niet, ik herkende de kracht van het neerslaande water en wist dat het dichtbij moest zijn. Ik probeerde logisch na te denken. We hadden onze tent ruim boven de vloedlijn opgezet; beneden ons liep het strand af en het hoogste punt van het water lag nog daar voorbij: het kon niet bij ons komen; we stonden hier goed. Ik liet mijn hoofd weer op mijn opgerolde vest zakken en probeerde de slaap weer te vatten. Néé, we stonden hier niet goed, we stonden hier helemaal niet goed. Het ruisen en zuigen klonk niet van beneden, het was vlakbij.
Ik worstelde me door de groene donkerte in de tent en ritste de flap open. Maanlicht viel schuin over de toppen van de kliffen en liet het strand beneden volkomen donker, maar verlichtte het opstuivende schuim van de brekende golven en het water dat al over de zandhelling likte tot nog maar een paar meter van onze tent. Ik schudde aan de slaapzaak naast me.
‘Moth, Moth, het water, het komt eraan.’
We propten de zware spullen in onze rugzakken, schoten onze schoenen aan, rukten de haringen los en pakten de tent in zijn geheel op, met onze slaapzakken en kleren er nog in, zodat het grondzeil doorzakte tot op het zand. Als een reusachtige groene krab holden we het strand over naar wat gisteravond een smal stroompje had geleken met zoet water dat naar de zee liep, maar nu een geul van een meter diep was vol zeewater dat in de richting van het klif stroomde.
‘Ik kan hem niet hoog genoeg houden. De slaapzakken worden drijfnat zo.’
‘Nou, doe iets, anders worden niet alleen de slaa...’
We holden terug naar de plek vanwaar we gekomen waren. Toen de golf zich terugtrok, zag ik hoe de geul afvlakte tot een brede strook water van maar zo’n dertig centimeter diep. Weer holden we het strand over, terwijl de volgende golf ver boven de helling omsloeg en over het zand naar ons toe stroomde.
‘Wacht tot het water zich weer terugtrekt, en ren dan naar de andere kant van de geul en over het strand omhoog.’
Ik wist niet wat ik zag. Deze man, die nog maar twee maanden geleden nauwelijks zonder hulp zijn jas aan kon krijgen, stond nu in zijn onderbroek op een strand, met een opgezette tent in zijn handen en een rugzak op zijn rug, en zei: ‘Rennen.’
‘Rennen, rennen, rennen!’
We plonsden door het water met de tent zo hoog mogelijk en ploegden wanhopig het strand op, terwijl de golf tegen onze kuiten brak en het water ons mee terug naar zee probeerde te zuigen. Struikelend worstelden we ons door het mulle zand, met onze schoenen vol zout water. Aan de voet van het klif lieten we de tent vallen.
‘Weet je, ik geloof nooit dat deze kliffen stabiel zijn. We moeten een eind verderop gaan staan.’
Wat? Hoe kon hij zo voorzichtig doen om drie uur ’s morgens?
‘Nee.’
We hadden 391 kilometer gelopen, 36 nachten wildgekampeerd, en al die tijd voornamelijk op droogvoer geleefd. Volgens het routeboekje van het South West Coast Path hadden we in achttien dagen op dit punt moeten aankomen, via de heerlijkste eetgelegenheden en de gerieflijkste overnachtingsadressen met zachte bedden en warm water. Dat tijdschema en al dat comfort lagen buiten ons bereik, maar dat kon me niet schelen. Moth rende bij maanlicht over het strand in een gescheurde onderbroek die hij al vijf dagen aanhad en met een opgezette tent boven zijn hoofd. Het was een wonder. Beter kon het niet worden.
Het werd al licht boven Portheras Cove, terwijl we onze rugzakken inpakten en theezetten. Weer een dag. Weer een dag lopen. Nog maar 623 kilometer te gaan.

 

Copyright © 2018 Raynor Winn
Copyright Nederlandse vertaling © 2019 Annemie de Vries/Uitgeverij Balans, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum