Recensie: Tschaikovsky’s Zwanenmeer: hoe het ballet het ballet der balletten werd

22 april 2019 , door Diederik Burgersdijk
| | |

Het zwanenmeer was Pjotr Iljitsj Tsjaikovski’s eerste poging tot ballet. De componist die naam maakte met symfonieën, liederen, toongedichten en opera’s, zag iets in een type muziek dat in componistenkringen als iets minderwaardig werd beschouwd. Tsjaikovski wilde er zijn hand wel aan wagen. Veel omtrent de ontstaansgeschiedenis is onduidelijk; wel is bekend dat de première in 1877 een mislukking was, wat overigens niet aan de muziek werd geweten. Pas twee jaar na de dood van de componist in 1893 werd het ballet in een nieuwe versie van de beroemde choreografen Petipa en Ivanov succesvol ten tonele gevoerd. Tot op de dag van vandaag is het in het repertoire gebleven, en is zelfs het klassiekste van alle balletten geworden en gebleven. Dat komt door de mogelijkheden die het biedt tot dans en enscenering, maar bovenal door de magistrale muziek die daaraan ten grondslag ligt.

Dit is Diederik Burgersdijks inleiding bij Nationale Opera & Ballet tijdens de Spui25-op-locatie-reeks 'De angst voor het onbekende'. Het zwanenmeer wordt nog de hele maand mei opgevoerd. Nationale Opera & Ballet en Athenaeum zijn partners.

Sprookje

Het sprookje, want zo is het verhaal het best te beschouwen, wortelt in de folkloristisch–romantische verhalen van de negentiende eeuw. De zwaan die in al zijn sierlijkheid de betovering van de natuur zo dicht bij brengt, was een ideaal wezen om de grenzen tussen natuurlijke schoonheid en menselijke kunst te doen vervagen. De verhouding tussen mens en natuur, om niet te spreken van het bovennatuurlijke, was een fascinatie die postvatte bij de negentiende–eeuwers, vaak in muziekstukken die op middeleeuwse verhalen voortborduurden.

Tsjaikovski baseerde een van zijn eerste opera’s (1869) op het waterwezen Undina die al een ruime voorgeschiedenis in de negentiende–eeuwse muziek en literatuur had, teruggaand op de opera van E.T.A Hoffmann en het libretto van De la Motte Fouqué (1816). Onder anderen Hans Christian Andersen met zijn kleine zeemeermin was er schatplichtig aan (1836).

De negentiende eeuw bleef wemelen van voorstellingen van geesten, feeën en sylphen, luchtwezens, motieven die vaak neerkwamen op het grotere thema van de onverenigbaarheid van de menselijke wereld en het bovennatuurlijke. De achtereenvolgende scènes waaruit Het zwanenmeer bestaat representeren dan ook de stapeling van natuur op cultuur: om en om bevinden zich de taferelen in en om het paleis van de prins die zich in het huwelijk moest begeven, afgewisseld met de ongerepte ommezijde van het menselijk – en dierlijk! – bestaan. Uiteindelijk toont het ballet vooral een verloren gegane droom: de plicht tot huwelijk, het onderbewuste verzet, en de vervloeking die dit verzet met zich meebrengt en al dan niet (in de eerste versie niet, in de latere wel) wordt vergeven.

De eerste akte eindigt met verzuchting van prins Siegfried tegen zijn vriend Benno dat hem een huwelijkspartner te wachten staat en zo zijn jeugd in al zijn onbezonnen onbedorvenheid voorbij is, tot verdriet van de protagonist. Twee rollen compliceren de situatie: de vorstelijke moeder die aandringt op een huwelijk, en de boze opvoeder die de jongemannen een vrijmoedige omgang met de lagere boerenklasse verbiedt. De tweede akte brengt de vrienden bij het zwanenmeer, waar Siegfried in de ban raakt van de zwanenkoningin Odette, die scherp in de gate wordt gehouden door een boze geest, Von Rothbart.

Bij een huwelijksparade in de derde akte, terug ten paleize, waar een bruid gekozen moet worden, verwart Siegfried Von Rothbarts dochter Odile – deze keer in menselijke gedaante – met zijn ideaalbeeld van het zwanenmeer, en belooft haar het huwelijk door zijn ring aan te bieden. Bij het meer kwijnt Odette weg van verdriet, en in de vierde akte vraagt Siegfried haar vergiffenis voor zijn fatale vergissing. Of hij die krijgt of niet – hij sterft, samen met het object van zijn liefde.

Temidden van alle associaties die de zwaan met zich meebrengt, moet in het bijzonder die met de Duitse koning Ludwig II van Beieren worden genoemd. Diens slot Neuschwannstein was gebouwd in het teken van de zwaan, en wel die van de zwaanridder Lohengrin. Deze ridder was een kwart eeuw voor Het zwanenmeer onsterfelijk gemaakt door Richard Wagner in zijn gelijknamige opera. Het verhaal was gebaseerd op de middeleeuwse roman Parzival van Wolfram von Eschenbach, met daarin ook een zwanenprins. Met Wagner, al was hij niet zijn voornaamste voorbeeld, was Tsjaikovski vertrouwd: hij had hem zelf Lohengrin horen dirigeren in Moskou, en verbleef in 1876 in Bayreuth, waar Wagner zijn theater hield, om een verslag van zijn Ring voor een Russische krant te schrijven.

De ontstaansgeschiedenis, in diezelfde tijd, is gehuld in nevelen als het zwanenmeer zelf. Zo is niet bekend van wie het libretto is; mogelijk is dit de opdrachtgever Begichev, verbonden aan het Moskouse Bolshoi–theater. Tsjaikovski was een bezoeker van de literaire salon van Begichevs echtgenote, en de muziekpedagoog van hun zoon. De eerste uitvoering, in Moskou, werd geleid door de choreograaf Julius Reisinger, en leidde tot een fiasco. Dat lag niet aan de muziek, waarvan de kwaliteiten wel werden doorzien.

Toch bleef het in de beleving van het publiek een eersteling van een symfonieën–componist: de balletmuziek werd symfonisch bevonden, zoals Tsjaikovski’s symfonieën vaak balletesk werden gezien. Tsjaikosvki zelf bleef tegen de geest van de tijd – althans in Rusland: ballet was Frans – balletmuziek verdedigen, en voegde zijn telbare maten dan ook naar de vereisten van de dans.

Klassiek

Tsjaikovski zelf heeft nooit meegemaakt hoe zijn ballet klassieke status verkreeg. Hij overleed onverwacht in 1893 – pas twee jaar later werd het ballet opgenomen in een repertoire dat school zou maken. Het was de Franse choreograaf Marius Petipa, wortelend in de Parijse hofcultuur, die in Sint Petersburg, in samenwerking met de Rus Lev Ivanov, de Franse zwierigheid naar Russische hofkringen bracht. In het Mariinsky theater werd een nieuwe versie opgevoerd, nadat de oude versie al verschillende veranderingen had ondergaan. Tsjaikovski had met gevierde opera’s en twee nieuwe balletten al een onvergetelijke faam opgebouwd. Het was de dirigent van Tsjaikovski’s muziek voor Doornroosje (1890) die de muziek herschreef, en door verschillende inkortingen en verlichtingen een slanker maar daarom niet minder indrukwekkend resultaat bereikte. Deze herwerking, in partituur, enscenering en choreografie, is vandaag nog maatgevend. Het zwanenmeer is spreekwoordelijk geworden, als de ultieme manifestatie van klassiek ballet. En goed uitgevoerd is het dan ook betoverend mooi.

Zowel bij classicisten als modernisten heeft het ballet steevast aangesproken. Er kwamen reacties in afgeleide composities, zoals De stervende zwaan, een dans van Fokine op muziek van Saint–Saëns. En ook in het communistisch tijdperk werd ballet uitstekend geschikt geacht voor de volksopvoeding: gezamenlijkheid, discipline en nationalisme spraken de apparatsjik in het bijzonder aan. Tijdens de oorlog werden theater en school van Boshoiballet naar oostelijke provincies vervoerd, en dansers voegden zich bij het Rode Leger om aan het front de krijgsmakkers te vermaken met danspasjes uit Het zwanenmeer.

In de na–oorlogse jaren herzag de directeur van het Kirovtheater Sergeyev het ballet naar socialistische wensen, met weglating van de bovennatuurlijke elementen, en met formele ingrepen zoals het verwijderen van de mime, dat te veel aan de verouderde tsaristische smaak tegemoet kwam. En de boze tovenaar kwam om, om de geliefden gezamenlijk gelukkig te laten eindigen. De verschillende volksdansen tijdens de huwelijksparade hielpen de alomvattendheid van het communisme te onderstrepen. Het spektakel vormde vast onderdeel voor de belangrijke buitenlandse bezoeker in het Bolshoi theater, en toernees over de grens verhoogden de trots van de USSR.

Superlatieven

En in die buitenlanden bleef het ballet al even gewaardeerd, in tegenstelling tot veel andere Russische balletten. In New York en Londen bleef het ballet repertoire houden, in verschillende versies (er zijn er zo’n hondervijftig geregistreerd) en nieuwe choreografieën. Het klassieke werd, ook voor modernisten, als uitgangspunt voor vernieuwing gebruikt. Een sterk voorbeeld daarvan is een choreografie uit 1995: die van Matthew Bourne. Hij is beroemd vanwege zijn invulling van de zwanenballerina’s met uitsluitend mannen. De Nederlandse boekhandelaar Maarten Asscher woonde de voorstelling bij in het Londense Sadler’s Wells–theater, en voor hem had de voorstelling een ‘dreigende lading’ en een ‘onheilspellende, samenzwerende atmosfeer’, ‘door humor verlicht’, schreef hij in de onlangs verschenen bundel Kort geluk [fragment]. Er zijn, merkt hij op, grootse uitvoeringen van bijvoorbeeld het Shanghai Ballet, die met maar liefst achtenveertig zwanenballerina’s ‘het grootste zwanenmeer ter wereld’ ten tonele voert. Een ballet klassiek als het Zwanenmeer vraagt om superlatieven.

Zestien zwanen is gebruikelijk, in de Amsterdamse Stopera telde ik er vierentwintig, die zich in zwierige kringen ondergeschikt maakten aan de zwanenkoningin Odette, en even ootmoedig als angstig knakten als Rothbart in het spel was. En soms in twee rijen gedrapeerd aan de zijkant. Die is een reprise van de versie van Rudi van Dantzig uit 1988. In 2003 was de voorlaatste keer dat het ballet werd opgevoerd. Kostuum en decors waren de verantwoordelijkheid van Toer van Schayk: een pièce de resistance, ook gezien de zeer verschillende vormen van uiterlijk die de bijna vijftig dansers moeten aannemen. Van Schayk adviseerde ook bij de huidige productie, al was het maar om de oorspronkelijke bedoelingen te belichten. De mannelijke hoofdpersoon krijgt een prominente rol; zijn tegenspeler Odette is verzinnelijking van zijn verlangen. Elementen van het oorspronkelijke zijn nog altijd te zien.

Tsjaikovski zelf

Biografisch gezien kan het ultieme, maar onbereikbare verlangen toegepast worden op het getroubleerde leven van Tsjaikovski zelf. In het jaar van Het zwanenmeer trouwde hij met een voormalige pupil, Antonina Miliukova, maar het samenzijn duurde nauwelijks meer dan twee maanden – Tsjaikovski week uit naar Sint–Petersburg, vond een weldoenster, en leefde zijn leven verder zoals het ging. Over zijn homoseksualiteit zijn de geleerden het eens, maar een bloeiend liefdesleven heeft hij daar niet mee kunnen beleven. Het droombeeld dat zo overtuigend ten tonele wordt gevoerd, kun je bekijken als de drang naar ontsnapping van de componist zelf, een drang en bijbehorend visioen dat het meest klassieke schouwspel uit de balletgeschiedenis heeft opgeleverd. Ooit begonnen als een rommelig familietafereeltje – neefjes en nichtjes die de houten zwanen over de planken vloer lieten rollen – is het pas na de dood van de gekwelde componist het ballet der balletten geworden.

Diederik Burgersdijk is docent klassieke talen aan het Cartesius Lyceum te Amsterdam, en docent Oude Geschiedenis en literatuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn [fragment] en De sluipwesp en de leliën [fragment].

pro-mbooks1 : athenaeum