Recensie: Over de veelzijdige actualiteit van Marsman

21 juni 2019 , door Diederik Burgersdijk
|

Een slanke, scharlakenrode dichtbundel verscheen bij Uitgeverij VanTilt, met een nieuwe selectie uit het werk van een van Nederlands meest geliefde en geciteerde dichters: Hendrik Marsman (1899-1940). De bloemlezing, Groots en meeslepend, completeert een drietal in het werk van de samensteller, hoogleraar Nederlands en literair criticus Jaap Goedegebuure, die al eerder zijn studie naar Marsmans functioneren in het literaire veld tussen 1920 en 1940 (met als deel twee een uitgebreide documentatieverzameling) naar een ander gevleugeld woord noemde: Op zoek naar een bezield verband (1981). Uit 1999 dateert de biografie van Marsman Zee, berg, rivier.

N.B. Deze inleiding werd uitgesproken tijdens de presentatie bij Spui25.

Titelkeuze van de onstuimige dichter

De bundel Groots en meeslepend is genoemd naar het eerste vers van ‘De Grijsaard en de jongeling’, waarin een oude man eenentwintig verzen spreekt tot een jongeling, die slechts in de eerste twee en laatste drie verzen wordt geschetst. De woorden van de oude man zijn het tegendeel van het Horatiaanse ‘pluk de dag’, waarin een oude man een jongere aanspoort van het leven te genieten zolang het kan, zolang de jeugd aanwezig is. Maar bovenal behoort het vers tot de allerbekendste woorden uit het werk van Marsman, en evenzo van de Nederlandse poëzie, zo niet literatuur. Er zijn er nog twee: voor ‘Herinnering aan Holland’ geldt dat het hele gedicht tot het bekendste hoort van wat de Hollandse letteren hebben voortgebracht, en dan vooral de beginregels ‘Denkend aan Holland…’ — de bundel leert ons dat een ander gedicht deze beginregels draagt als titel. Marsman varieerde graag op thema’s.

Tegenwoordig wordt ook ‘Paradise regained’ weer gepromoot: ‘De zon en de zee springen bliksemend open / waaiers van vuur en zij’, uit de bundel Leven. De openingsverzen kregen mede bekendheid door de roman die Doeschka Meijsing ernaar noemde: Vuur en zijde (1992) – volgens Goedegebuure een van de mooiste romans uit haar oeuvre. Een tweede reden voor de titel Groots en meeslepend is het programmatische dat erachter schuilgaat: de onstuimige dichter, met zijn grote bewondering voor de avonturier, die het burgerlijk leven tracht te ontvluchten. Marsman doet dat in soms zelfs voor zijn tijd wat gedateerde taal, wat hem op kritiek van de toenmalige literaire coterie kwam te staan, die met lede ogen aanzag hoe Marsman tijdens zijn leven de geliefdste dichter van allemaal bleef. Misschien door zijn behoudzucht: zijn bewondering voor sommige tachtigers was wat ouderwets, en men ziet dan ook voortdurend opvallende syncopen (held’re, verruk’lijk-meeslepende) en het tegenovergestelde (ontzaggelijke), ingehouden enjambementen in classicistische stijl, en al die met streepjes verbonden woorden (type: concert-gebouw, zoals dat op gevel van die muziektempel te lezen is): al-leven, al-ruimte, rottend-paarse hemel, etc.

'Ik heb bij nacht gewandeld door de zilv'ren velden,
terwijl de maan zacht-smeltend aan de hemel hing
en ik, fantastisch met mijn blauwe schaduw, ging
langs vette wegen en de sterren telde.'

De gehele goocheldoos der poëzie wordt opengetrokken: inversie, enjambement, het eenzaam-zwervend lyrische ik, enallage, assonantie, rijm, en dat alles op vierkante centimeters. Maar wel heel mooi.

Met de vinger aan de pols van de tijd

Hoe kan het dat een dichter die eigenlijk niet tot de allerhoogste regionen van het dichterlijk Pantheon gerekend wordt — in termen van taal, lyriek en vernieuwing —, toch voortdurend zo populair blijft? Een mogelijk antwoord is te vinden in de sterke verstrengeling met het concrete bestaan: opdrachten aan personen, gedichten op historische figuren, herkenbare emoties, landschappen. De beschrijving van bestaande plaatsen zijn niet abstract, maar navoelbaar, zelfs decennia na het schrijven. Marsman hield de vinger aan de pols van de tijd door de Europese cultuur te beschouwen als een product van een klassiek én christelijk verleden, waaraan hij schatplichtig was, en dat hij na zelfonderzoek omarmde. Al walgde hij er ook wel van: het kolonialisme en de onderdrukkende neiging van een op zichzelf beschaafde cultuur, daarover kon hij somber worden. Na zijn aanvankelijke voorkeur voor Mussolini’s fascisme keerde hij de ideologie de rug toe toen hij zag wat de nazi’s ervan maakten, en raakte hij ook teleurgesteld door de burgerlijke cultuur die eruit sprak.

Marsman hechtte de term van het ‘bezield verband’ aan de klassiek-christelijke combinatie die de Europese cultuur kenmerkte. Het is deze combinatie die politici van modern-liberale huize citeren als antwoord op de problemen van de samenleving van vandaag, en die een terugkeer naar de christelijk-klassieke waarden inhouden. Als terugkeer kan Marsman, met zijn scherpe oog voor verval, het niet bedoeld hebben — meer als beschrijving van de staat van zijn tijd. Nog niet zo lang geleden werd in Hollands Maandblad de bundel Tempel en Kruis, waaruit de woorden komen, als bewijs genoemd voor de recente opvatting van Europa als een joods-christelijke cultuur, een begrip dat in Marsmans tijd nog niet bestond. De twee voorbeelden, de eerste van Bolkestein en navolgers, de tweede van wijlen historicus H.L. Wesseling, kunnen dienen om de voortdurende actualiteit, bruikbaarheid en herkenbaarheid van Marsman te tonen.

Lezenswaardig door actualiseringen

Zo werd ik ook verrast door een gedicht op de atleet-acteur-zanger en politiek activist Paul Robeson (1898-1976). Deze komt binnen een half jaar voor de derde keer voor het culturele voetlicht: in de vorige zomer als onderwerp van de veertien uur durende documentaire bij het Holland Festival van Steve McQueen, End Credits, bij De Nationale Opera in januari dit jaar als de man die de eerste Porgy zong in de musical die vooraf ging aan de opera Porgy and Bess — waarin hij de hoofdrol afwees, en nu in Marsmans bundel. De rassenkwesties die dit enigszins tragische figuur aan de kaak stelde, worden verklankt in een even slank als hard gedicht. En inderdaad duiden Marsmans tijdgenoten zijn soms vigerende minimalisme als ‘slanke’ gedichten. Toen de bekende communist, latere parlementariër en Marsman-fanaat Marcus Bakker voor Sinterklaas 1942 een Marsman gedicht parodieerde (zie diens biografie Nooit op de knieën door Leo Molenaar: ‘Staf - / en zijn baard / gloeit als / vuur …’ etcetera), was dat inderdaad als slank gedicht. In mijn poëtisch geheugen resoneert de term, kennelijk een min of meer technische, door Jan Engelmans ‘o minnares en slank gedicht’ in zijn Vera Janacopoulos. Met de echt slanke gedichten (ik noem vooral het gedicht ‘Delft’, waarvan de verzen steeds uit één of hoogstens twee woorden bestaan) was Marsman zijn tijd weer vooruit — dichters van Hans Faverey tot Jules Deelder wisten er later raad mee. Zo zijn er steeds verrassingen aanwezig en actualiseringen mogelijk die deze bundel zo lezenswaardig maken.

‘Wie schrijft, schrijve in den geest van deze zee, / of schrijve niet; …’: het poëticale vers waarmee de bundel eindigt, ook het laatste van Marsman, gaat over het grote oude Europa:

'zolang de europese wereld leeft
en, bloedend, droomt den roekelozen droom,
waarin het kruishout als een wijnstok rankt,
ruist hiér de bron, zweeft boven déze zee
het lichten van den creatieven geest.'

Hier wordt Martinus Nijhoff op een haar na geraakt. Het verklaart waarom Marsman misschien wel de stem van Holland is geworden. Zoals Goedegebuure het zegt: Marsman ‘gedijt goed in het Hollandse klimaat van regen en wind en het Hollandse landschap van polders, duinen, rivieren en de zee’. Het maakt de bundel, die eigenwijze keuzes niet schuwt en thematisch rangschikt, het lezen meer dan waard.

Diederik Burgersdijk is docent klassieke talen aan het Cartesius Lyceum te Amsterdam, en docent Latijn aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn [fragment] en De sluipwesp en de leliën [fragment].

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum