Recensie: Waar blijft de menselijkheid als de computers het overnemen?

16 september 2019 , door Fleur Speet
| |

Mix dit. Twee berichten uit het nieuws. In het ene staat hoe Prada zich laat inspireren door Mary Shelley. Shelleys hoofdpersoon Frankenstein prijkt op een glanzende designjurk. In het andere bericht staat dat een computerprogramma met 670 persoonlijke vragen in een half uur kan bepalen wat het ziektebeeld van de patiënt is en dat er een computertherapeut genaamd Eliza bestaat (al sinds 1966 trouwens). Het zijn natuurlijk niet déze twee nieuwsfeiten die Jeanette Winterson in haar roman Frankusstein combineert, maar wel toont het aan dat haar roman bijzonder actueel is (en een geschiedenis kent).

N.B. Lees op Athenaeum.nl fragmenten uit FrankussteinKerstdagen en Het gat in de tijd. En lees Karlijn de Winters bespreking van Waarom gelukkig zijn als je ook normaal kunt zijn?

Mary Shelley in twee tijden

In Frankusstein (Frankisstein, vertaald door Arthur Wevers) volgen we twee op elkaar gelijkende hoofdpersonen in verschillende tijden. Mary Shelley is de ene hoofdpersoon, die meer dan tweehonderd jaar geleden haar roman over Victor Frankenstein publiceerde. Frankenstein ontdekt als wetenschapper hoe hij uit levenloos materiaal leven kan scheppen. Hij opent daarvoor graven en verzamelt het afval van slachthuizen. Tot zijn ontzetting creëert hij een monster, dat zijn familie en beste vriend vermoordt. 

Centraal in Frankusstein staat een gebeurtenis die heel toevallig ook in een andere recente roman centraal staat: het moment waarop Mary, de dichter Percy Shelley, dichter Lord Byron, zijn lijfarts Polodori en Mary’s stiefzus Claire in een huisje in Zwitserland door de regen een week met elkaar opgescheept zitten en hevige debatten voeren over het mannelijke en vrouwelijke beginsel van de mens en hoe machines mensen overbodig maken. Met als hilarische gedachte dat een weefmachine op een dag zelfs een gedicht zal kunnen schrijven. Ali Smith wervelde rond datzelfde moment met haar roman Spring [onze recensie]. Het is alsof de geschiedenis van Shelley in de lucht hangt (zelfs Miuccia Prada voelde dat).

De tweede hoofdpersoon leeft in onze tijd. De arts Ry Shelley, die voorheen Mary heette, bezoekt een beurs over kunstmatige intelligentie in Memphis. Ry is transseksueel, slikt hormonen, ziet eruit als een man en heeft een vagina. Hij is verliefd op de wetenschapper Victor Stein, die in zijn geheime laboratorium mensen invriest en probeert hen terug te brengen in nieuwe lichamen. Daarvoor levert Ry – overmand door liefde – organen en ledematen uit zijn ziekenhuis, zoals handen die na een bewerking door Stein zelfstandig kunnen bewegen. De analogie tussen de twee verhaallijnen is onmiskenbaar als er ook een Ron Lord, Polly D. en een Claire opduiken.

De zelfdestructie van de mensheid

Net als Ali Smith stelt Jeanette Winterson prangende vragen bij de richting die wij als mensheid op gaan. Winterson doet dat minder experimenteel, maar zeker niet minder intelligent. De basisgedachte van beide schrijvers is in feite dat wij, mensheid, helaas uit zijn op zelfvernietiging. Het zit ín ons. 

‘We hebben het niet echt fantastisch gedaan als Meesters van het Universum. Klimaatverandering, massa-extinctie van fauna en flora, vernietiging van de natuurlijke leefomgeving, milieuvervuiling, ongebreidelde bevolkingsgroei, onvoorstelbare gewelddadigheid, de alledaagse stompzinnigheid van onze kinderachtige gevoelens…’ somt Victor Stein op. De mens is volgens hem niet meer dan wat downloadable data en daarom vriest hij tegenwoordig hoofden in. Tegelijk is hij benieuwd ‘welke manieren niet–biologische levensvormen zullen vinden om zichzelf te gronde te richten. In elk geval niet met suiker, alcohol of drugs’.

Een lichaam is immers niet meer nodig. Daar hebben we robots voor, of tot leven gebrachte organismen. ‘Waarom zou een eik duizend jaar of ouder worden, terwijl wij met moeite de door ons toegewezen zeventig jaar halen?’ Het lijkt wel een reclameboodschap van L’Oréal: omdat je het waard bent. Het voelt ook best comfortabel dat je kunt kiezen hoe je eruit wilt zien en niet zoals alle mensen schrikt van je evenbeeld in de spiegel als er flink wat jaren verstreken zijn. Stel dat het de mensheid lukt zijn brein te downloaden in een lang levend ‘ding’, waar blijft dan de menselijkheid? Daar gaan de discussies in dit boek over.

De robot als oplossing?

Ron Lord doet er in ieder geval niet moeilijk over. Hij repareerde voorheen broodroosters, maar is nu ondernemer in vrouwelijke seksrobots. Hij heeft er een franchise-onderneming van gemaakt. Je kunt een vrouw huren in allerlei vormen en maten, met standaard drie gaten die vibreren. Als je een auto huurt, kun je er een vrouw bij krijgen, die zelfs opvouwbaar is tot het formaat van een Adidas-sporttas. 

Ron ruikt overal commerciële kansen, omdat hij denkt te weten hoe de man behoeftig is aan een vrouw om zijn pik in te steken (ja, zo plat en praktisch denkt hij). Er komt zelfs een heuse spraakcomputer aan te pas, die zelflerend is, zodat je herinneringen kunt delen. En terwijl je dit leest en je verwonderd afvraagt waar dit toe leidt, omdat in Rons praatje overtuigend veel problemen opgelost worden, blijkt uit een eenvoudige zoektocht op internet dat zo’n seksrobot allang bestaat. 

Winterson verzint het niet, ze combineert alleen razend slim de feiten en veroorzaakt zo geweldige stroomstoringen bij de lezer. Je raakt er een beetje van in de war, zo vol in het leven als wij staan, in plaats van in de toekomst. Meer mensen maken zich zorgen. Ook Alessandro Baricco waarschuwde in zijn boek The Game [onze recensie] al voor die grote uitdaging voor onze toekomst: wat doet kunstmatige intelligentie met ons als mens? Is het niet tijd dat we daar heel hard over nadenken?

Troost

Precies gekozen citaten larderen in Frankusstein de steeds korter opgedeelde verhaallijnen (met mooie cliffhangers). De citaten komen niet alleen van Shelley zelf, maar ook van haar moeder Mary Wollstonecraft. Een komt uit Ovidius’ Metamorphosen (‘uw ziel zal nimmer sterven, maar haar oude woonhuis steeds verruilen voor een nieuw en in dat nieuwe verder leven’). Eentje is van Emily Dickinson (‘Het Brein – is wijder dan de Lucht–’) en een ander van Larry Page, mede-oprichter van Google (‘De ultieme zoekmachine zou alles in de hele wereld begrijpen.’). De citaten reflecteren het idee dat de mensheid altijd al op weg is geweest naar een vorm van fysieke zelfdestructie. Als troost voor de eigen sterfelijkheid, zo lijkt wel.

Als paukenslag ontmoet Mary Shelley aan het eind van de roman de dochter van Lord Byron, de welbekende Ada Byron, Lady Lovelace; de eerste programmeur ter wereld. Als zelfs zij, al pijprokend, beweert dat alle kennis van de mensheid in een mechanische geest te vatten zou zijn zo groot als de oppervlakte van Londen, een geest die antwoord zou ‘kunnen geven op iedere vraag die je hem zou stellen, op voorwaarde dat de vraag tot wiskundige taal kon worden gereduceerd’, is de cirkel rond. ‘Waar heb je dan nog een lichaam voor nodig?’ vraagt ze aan Shelley. Winterson laat het antwoord heel voorzichtig door de woorden schemeren, want dat antwoord is breekbaar. Lees maar, en hou het vast.

Fleur Speet is literair recensent.

pro-mbooks1 : athenaeum