Recensie: Wachten op zijn terugkeer

28 oktober 2019 , door Marij de Wit
| |

Met De vriend (The Friend, vertaald door Maaike Bijnsdorp & Lucie Schaap) won Sigrid Nunez de prestigieuze Amerikaanse National Book Award, en dat is volkomen terecht. In een overtuigend aaneengeweven samenspel van goed gestileerde gedachtenflarden, anekdotes en korte essays over rouw, de relatie tussen mens en dier en de stand van de literatuur ontsluit Nunez de binnenwereld van een rouwende schrijfster.

De zelfmoord

Je kunt de dood niet uitleggen aan een hond, maar ook voor een mens valt het eigenlijk niet te bevatten. In de openingspassage van De vriend vertelt Sigrid Nunez over een groep Cambodjaanse vrouwen die door een overvloed aan tranen blind werden. De vertelster in De vriend kan nog wel zien, maar haar rouw zweeft als een mist tussen haar en de wereld in. Helder denken is niet meer vanzelfsprekend; de wereld en de eigen gevoelens zijn verworden tot een niet te bevatten warboel.

De vertelster rouwt om haar overleden goede vriend, een bekende schrijver die zelfmoord pleegde. Ze ontmoette hem als student in zijn schrijfklas. Dat was het begin van een jarenlange en ambigue vriendschap, die hier en daar meer op een liefdesrelatie leek. De goede vriend was een fervent vrouwenversierder, had vele vriendinnen en praatte ook de vertelster eens het bed in — maar bestempelde dat vervolgens direct als een vergissing.

Als hij weer eens een vriendin had, konden ze elkaar tijdenlang niet zien, maar als het dan weer uitging zagen ze elkaar dagelijks. Zijn eerste echtgenote (en er waren er veel) bleef hun vriendschap pertinent een ‘incestueuze relatie’ noemen. Het gelukkigst was de vertelster toen ze eens samen met de grote schrijver in Europa was, en ze steeds voor een stel werden aangezien.

De hond

Na zijn zelfmoord neemt de vertelster zijn gigantische hond, een Deense Dog, in huis. Samen leven ze in haar piepkleine New Yorkse appartementje en vullen het met verdriet en rouw. Maar ze brengen elkaar ook troost. Met zijn warme, grote hondenlijf ligt hij ’s nachts in bed tegen haar aan, als zij slaapt trekt hij met zijn snuit de deken terug over haar heen, zij wandelt met hem, kalmeert hem door hem voor te lezen uit Knausgård, probeert zijn genegenheid te winnen. Helaas hangt een mogelijke uithuiszetting als een donderwolk boven hun verbond: in haar appartement zijn honden niet toegestaan. Haar vrienden proberen haar te dwingen afstand van hem te doen, vinden haar doorgeslagen, trachten haar tot rede te brengen.

‘Over alles [hangt] een waas van onwerkelijkheid. Soms lijkt het echt alsof ik in een sprookje leef. Als mensen zeggen: maar wat ga je doen als je je huis uit wordt gezet? Je kunt niet gaan zitten wachten op een wonder, denk ik: Maar dat is precies waarop ik zit te wachten!’

Stiekem hoopt de vertelster dat als ze maar goed genoeg voor de enorme hond zorgt en ze alles voor hem opgeeft, ze op enig moment beloond zal worden met de terugkeer van hun beider vriend. Zo plotseling als hij uit het leven verdween, zo plotseling zou hij ook weer terug kunnen komen. Zelfmoord als de verdwijntruc van Houdini.
Een dagboek   

De vriend leest als een dagboek – een buitengewoon goed geschreven dagboek welteverstaan. De vertelster graaft in zichzelf, associeert vrijelijk en citeert nogal wat schrijvers in haar zoektocht naar de wortels van haar rouw. Ze probeert grip te krijgen op haar herinneringen en haar gevoelens voor haar verloren vriend. Ze is in de war, haar zoektocht roept alleen maar meer vragen op. Had ze het aan moeten zien komen, toen hij hun vrienden aan het lachen maakte met de opmerking dat hij ‘een leven als een novelle’ prefereerde?

Hoe kan ze de treurende hond helpen, als ze tot voorkort niet eens wist dat honden rouwden? En wat voelde ze nou precies voor haar goede vriend? Luchtig associërend schetst de vertelster een steeds sterker wordend beeld van zichzelf als, zoals haar psycholoog het op enig moment zegt, ‘rouwende weduwe’. Dat trekt de vertelster vervolgens zelf weer in twijfel – het was toch alleen een vriendschap? Nunez weet zo een uitermate intieme setting te creëren: in al haar openhartigheid voelt de lezer haarfijn aan dat de vertelster niet anders kan dan zichzelf hier en daar voorliegen. Zoals iedereen die een dagboek bijhoudt weet is zelfbedrog de menselijkste der zonden. Zo leert de lezer haar tussen de regels door beter kennen dan zij zichzelf.

De jij

De literaire vorm van De vriend is speels en origineel. Geen van de menselijke personages, de vertelster incluis, heeft een naam. Haar dode vriend noemt ze de grote schrijver of ‘jij’, zijn echtgenotes worden aangeduid als Echtgenote Een, Echtgenote Twee en Echtgenote Drie. Alleen de Deense dog heeft een naam: Apollo, een keuze die Nunez illustreert door een kort verhaal van Ursula K. le Guin aan te halen waarin dieren de menselijke overheersing van zich afschudden door de door Adam aan hun gegeven namen te verwerpen.

Tegen het einde van het boek schrik je als lezer, wanneer de vertelster opeens op bezoek is bij de – nog levende!? – goede vriend. Weliswaar deed hij een zelfmoordpoging, maar in dit scenario overleefde hij die. Nunez speelt hier met de lezer: is dit de ultieme hoop van de vertelster, die zichzelf het even gunt te doen alsof haar geliefde vriend inderdaad nooit is doodgegaan? Of was het hele verhaal tot nu toe juist fictie? Dat spelen met de lezer doet Nunez wel meer. Want wie is nou toch precies die tweede persoon enkelvoud die ze continu aanspreekt? Wie is die ‘vriend’, is dat de hond, of toch haar naamloze schrijversvriend, of zou ze het zelfs zelf kunnen zijn? ‘Heb ik het tegen jou of tegen mezelf? Ik beken dat die grens vervaagd is.’

Het gemis          

In elkaar naadloos opvolgende anekdotes, losse gedachtenflarden en korte overpeinzingen raakt Nunez aan een aantal levensgrote thema’s zonder dat het ooit zwaar gaat voelen. Niet alleen verdriet, rouw en liefde staan in het centrum van deze roman, maar ook de verhouding tussen mens en dier en de misère van het schrijverschap komen uitgebreid aan bod. Ook is het boek doorspekt met talloze perfect in het verhaal ingebedde literatuurverwijzingen. De verwijzing naar Brieven aan een jonge dichter van Rilke [onze recensie] raakt aan de kern van het boek: zijn adagium ‘omarm de vragen, zoek niet naar de antwoorden’ heeft Nunez zelf duidelijk ter harte genomen.

Dat het nooit als een verzameling losse vragen en flarden voelt, komt doordat je je er steeds van bewust bent diep in de meest verborgen krochten van het hoofd van de vertelster te zitten. Zo worden de losse gedachtes, gevoelens, associaties en observaties met gemak aaneen gevlochten. ‘Wat we missen, wat we kwijtraken en waar we om rouwen – is dat niet wat ons maakt wie we, diep vanbinnen, waarlijk zijn?’ Door te lezen over wat de anonieme vertelster het meeste mist, weet de lezer aan het eind van De vriend precies wie zij is.

Marij de Wit (1989) is programmamaker en redacteur. Ze werkt bij academisch-cultureel podium SPUI25 en als acquirerend redacteur bij de Nederlandse Boekengids.

pro-mbooks1 : athenaeum