Recensie: De lessen van Indonesië

26 november 2020 , door Esther Wils
| | |

Indonesië was de eerste kolonie die haar onafhankelijkheid uitriep. De gedachte leefde al in de jaren 1910 en had – toen zij eind 1949 na een pijnlijke strijd eindelijk ook door het hardleerse Nederland was erkend – een enorme impact op de rest van de wereld. In zijn nieuwe boek Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld beschrijft en reconstrueert David Van Reybrouck – met dank aan stokoude getuigen en een macht aan collega-onderzoekers – de lange voorgeschiedenis. Hij besluit met een compact maar overweldigend slot, waarin het spektakelstuk: de Bandung Conferentie van 1955, centraal staat. Alleen al vanwege dat hoofdstuk zou iedereen het boek moeten lezen; het draait de wereldkaart op zijn kop en geeft instantinzicht in de politieke verhoudingen die ook nu nog het leven op de aardbol bepalen.

N.B. Lees ook een fragment uit Revolusi, een van de meestgenoemde boeken in de eindejaarslijstjes.

De wijde blik

Zoals iemand met een wijkende blik meer lijkt te zien dan de rest van ons, heeft ook iemand op enige afstand een groter blikveld. De Vlaamse archeoloog David Van Reybrouck demonstreert dat verrassend door na Belgisch Congo de Nederlandse koloniale geschiedenis van de Oost onder handen te nemen. De focus van zijn boek Revolusi ligt bij de eerste helft van de vorige eeuw, met een knallende uitsmijter over de nawerking van de Indonesische onafhankelijkheid, maar het neemt de voordelen mee van big history: het begon allemaal met het ontstaan van de mensheid in Afrika, die verspreidde zich eerst richting Azië voor zij eindelijk in Europa aankwam. Die Afrikaans-Aziatische as komt aan het slot weer terug, zoals er meer fraaie parallellen en terugkerende beelden in het boek aan te wijzen zijn, en dat geeft wat heel groot is toch samenhang.

De internationale oriëntatie is een van de uitgangspunten van het onderzoek dat Van Reybrouck verrichtte, en die geldt voor alle fasen van de geschiedenis van de archipel, die hij efficiënt en treffend neerzet. Al bij zijn gelauwerde debuut werd Van Reybrouck geprezen om zijn ‘aperçu’s’, en ook hier zijn het de scherpe formules waarin de historische werkelijkheid wordt samengebald die de lezer erbij houden. ‘Indonesië had Nederland niet nodig om ontsloten te worden,’ of ‘Heel de archipel rook naar buskruit’; ferme taal die doordringt in de hersenen en meteen de toon zet. Ook voor mensen die al het een en ander weten van deze geschiedenis, is het relaas opwindend om te lezen.

Die stelligheid is des te interessanter omdat zij gepaard gaat aan de nodige subtiliteit, met de wonderlijke uitwerking dat de complexe realiteit in de kolonie en haar umwelt niet ingewikkelder maar juist helderder wordt. Zo wordt Soetan Sjahrir, aanvankelijk een van de belangrijkste gesprekspartners van de Nederlands-Indische overheid, gekenschetst als ‘antikoloniaal, niet anti-Nederlands’ – een heel groot verschil, dat moeilijk in de mal past van veel van de hedendaagse, politiek vaak al te correcte mainstream geschiedbeschouwing.

Van Reybrouck heeft een hekel aan ‘binaire geschiedschrijving’: Holland tegen Indonesië en vice versa. Hij wijst dan ook – naast de invloed van verschillende buitenlandse naties en de VN – sterk op de interne verdeeldheid van beide partijen. Zo zegden maar liefst 7.000 leden van de PvdA hun lidmaatschap op toen hun partij meebewoog met de katholieken bij de politionele acties, en werd de militair aanvoerder aan Indonesische kant, Soedirman, door het leger gekozen, niet aangesteld door de kersverse regering. De Indonesiërs hadden na 17 augustus 1945 binnen een maand hun politiek-formele orde op zaken (naast die complete regering ook een grondwet), de militaire kant was lastiger in te tomen – zeker waar het de ongeregelde troepen betrof, een enorm reservoir aan ontketende jeugd.

Ooggetuigen

Op zich zijn dat bekende gegevens, maar Van Reybrouck zet ze handig bij elkaar en trekt eigen conclusies; bij benadrukt bijvoorbeeld de rol die vernedering speelde bij het ontstaan van die ongeremde agressie – niet alleen de Japanse militaire drillkunst en vervolgens de uithongering van de Indonesiërs hebben die steekvlam in het leven geroepen. Hij illustreert zijn betoog met fragmenten uit de onwaarschijnlijke reeks interviews die hij binnen zijn vijf jaar tijd heeft kunnen afnemen. Niet alleen met bekende figuren als de weduwe van Soekarno, de dochter van Sjahrir of een communistische voorman, hij zoomt vooral ook sterk in op onbekenden. Met zijn vertaalster ging hij bejaardenhuizen in Jakarta af om getuigen te zoeken, hij sprak met overlevenden van de moorddadige acties van Westerling c.s. op Sulawesi en reisde door Azië om bezoeken af te leggen bij Japanse oud-militairen en gepensioneerde Nepalese Gurkha’s – die laatsten dienden in het Brits-Indische leger en speelden voor veel burgergeïnterneerden in Japanse kampen een vitale rol, maar zijn nooit aan het woord gelaten.

In Nederland zijn de meest opvallende gesprekken die met Pratomo, de Indonesische oud-verzetstrijder in WO II en voorman van de vrijheidsbeweging Perhimpoenan Indonesia, en met Hueting, de bekende ‘klokkenluider’ die als dienstplichtige de militaire excessen van dichtbij meemaakte en eraan deelnam. Beide mannen leefden met nachtmerries, beiden zijn inmiddels overleden. Van Reybrouck heeft met zijn interviews belangrijk werk verricht, vlak voor het te laat was – vreemd dat dit niet eerder is gebeurd, maar minder verwonderlijk als je leest dat het NIOD geen belangstelling had voor Heutings persoonlijk archief.

Die vele getuigenissen zijn vaak roerend, zonder dat het sentiment wordt gezocht. Het simpele feit dat je in Van Reybroucks kielzog ‘naast een Javaanse boer aan de rand van het rijstveld’ komt te zitten, is een belevenis. In een interview met Indies tijdschrift gebruikte Van Reybrouck die formulering om uit te leggen hoe hij te werk gaat: het grote kader voorzien van dergelijke miniaturen die het nodige reliëf geven, een fragment van de realiteit en een verhevigd besef dat het allemaal echt gebeurd is. Daarbij is geen censuur toegepast. Onvergetelijk is de uitleg over de gevreesde bambu runcing:

‘Zonder bamboe geen Indonesische revolutie. De Japanners hadden honderdduizenden jongelingen geleerd hoe je in een handomdraai van een lieflijk gewas een geducht steekwapen kon maken. Hak een niet al te dikke stam af, scherp hem aan, hard de punt eventueel in het vuur. Iedereen die ooit rundvlees op een satéstokje heeft geprikt weet dat als je maar voldoende druk zet, het vlees zich altijd gewonnen geeft. Dat was niet anders met een mensenlijf. De wrede bambu runcing zou het mythische wapen van de revolusi worden, het embleem van een collectieve strijd, het ultieme bewijs dat de nieuwe staat geen eliteproject was, maar de uitdrukking van een breed gedragen volksverlangen naar zelfstandigheid.’

De nuchtere feiten. Die staan er ook met betrekking tot de politionele acties – en sowieso de meerderheid van de beslissingen, zowel voor het voeren als voor het staken van de strijd –: geld was voor de Nederlandse overheid sinds de VOC-tijd uiteindelijk de doorslaggevende factor. In die zin heeft de aderlating door de afscheuring van België overigens nog een aanjagersrol gespeeld bij de invoering van het cultuurstelsel. ‘Gesprekken op hoog niveau lijken een aparte vorm van conversatie met een eigen etiquette, maar inhoudelijk verschillen ze zelden van de onderhandelingen over een tweedehands auto,’ concludeert de schrijver nuchter.

Angel

Door zijn frisse benadering weet Van Reybrouck exotische zaken dichtbij te brengen, waardoor de dreiging van polarisatie uit de wereld wordt geholpen. Zo vergelijkt hij de snelle en breed verspreide opkomst van de islamitische partij aan het begin van de twintigste eeuw met die van de christelijke arbeiderspartij: een beweging ter emancipatie van de kleine man, een politiek-religieuze overtuiging die aansprak door het lang ontbeerde gelijkheidsdenken – een inzicht dat ook in onze tijd nuttig is. Wat betreft de excessen maakt hij zonder meer duidelijk dat een groot deel van de Nederlandse veteranen er nooit mee te maken heeft gehad; dat is het grootste deel van de verklaring voor de tegenstellingen in de manier waarop zij terugkijken op hun oorlogservaring. Van Reybrouck heeft een poging gedaan het hele spectrum in beeld te brengen, maar ook tweehonderd interviews kunnen natuurlijk slechts een fractie beslaan van de mensen die de revolusi aanging. Het accent ligt duidelijk op de Aziatische kant van de geschiedenis; er komen ook enkele Indische Nederlanders aan het woord, maar uit die groep zal niet iedereen zich in het verhaal herkennen. Het is misschien ook wel de ongrijpbaarste partij, die mogelijk in de door De Bezige Bij nu reeds aangekondigde vertalingen van het boek voor terminologische problemen zal zorgen.

Jalan Asia-Afrika te Bandung

Indonesië zet hij van een plaats in de marge ronduit in het middelpunt van de wereldgeschiedenis. De wereldwijde emancipatiebeweging onder koloniën is in Bandung ontsprongen, tijdens en na de conferentie van 1955, waaraan in die stad nog een straatnaam herinnert: de Afrikaans-Aziatische as heeft ook een recente pendant. (De conferentie had overigens haar voorloper in Brussel, in 1927; Van Reybrouck noemt die ook, en zij wordt in detail behandeld in een nieuwe uitgave van LUP: The League Aganinst Imperialism. Lives and Afterlives). Het is niet te geloven, maar in Vlaanderen leerde Van Reybrouck al als schoolkind wat ‘Bandung’ inhield: de bijeenkomst, uitgeroepen door de Indonesische president Soekarno, waarbij (aspirant) wereldleiders uit Azië en Afrika bijeenkwamen om zich tegen het kolonialisme uit te spreken en brede internationale samenwerking op poten te zetten. Meer dan de helft van de wereldbevolking was er vertegenwoordigd, leiders als Nasser, Nkruma, Mandela, maar ook Martin Luther King en Malcolm X ontleenden er inspiratie aan. Soekarno past ook, zelfs vooraan, in dit rijtje, met zijn grootste buitenlandse kompaan Nehru. Dat geeft weer eens een ander perspectief op deze curieuze figuur, die decennia lang, opportunistisch en slim, wist te laveren tussen de partijen.

‘De wereld heeft zich ermee bemoeid en de wereld is erdoor veranderd,’ schrijft Van Reybrouck, en dat geldt ook voor de Europese landen en Amerika. Europa is zich in reactie gaan organiseren, de CIA heeft op schandalige wijze roet in het eten gegooid. Paranoia en hebzucht hebben emancipatie gedwarsboomd. Interessante zaken, ook in deze tijd, nu Trump zich toch gewonnen moet geven en het besef dat black lives matter niet meer valt uit te roeien. Wie Van Reybroucks eerder werk kent, weet dat hij politiek zeer gedreven is; zijn boek bevat nog een slotboodschap, maar die moet u zelf ontdekken.

Reis

David Van Reybrouck is de ideale beschouwer voor dit thema: niet alleen is hij op school kennelijk al beter opgeleid dan de Nederlanders – hij uit zich ook kritisch over ‘ons’ museum- en onderwijsbeleid –, hij is ervaren op het gebied van de koloniale geschiedenis en gedachten(kronkels) door zijn onderzoek naar Congo en staat tegelijk op heilzame afstand van zijn onderwerp, waardoor hij scherper ziet, voorbij de fixaties die de Nederlandse discussie soms dreigen te beheersen. Wellicht is het de neiging van de archeoloog, die niet kijkt op een eeuw, om grote bewegingen te onderscheiden, grote verbanden te leggen. Tegelijk aarzelt hij niet elk gevonden potje met een kwast af te stoffen om te zien wat het te vertellen heeft; zijn empathie maakt hem tot een goede gesprekspartner voor de mensen die het als verhaal als eersten aangaat en die hij met waar fanatisme heeft opgespoord. En dan heeft hij die geweldig levendige, intelligente en meeslepende stijl. Het is te hopen dat alle scherpslijpers die ongetwijfeld al met de rode pen in de aanslag zitten zich voor één keer simpelweg laten meenemen door deze rattenvanger van Hamelen, die ze nieuwe vergezichten kan bezorgen voorbij de persoonlijke preoccupaties, op een reis door tijd en ruimte die ze niet meer zullen vergeten.

Esther Wils is oprichter en hoofdredacteur van het Indies tijdschrift.

pro-mbooks1 : athenaeum