Recensie: De levenskunst van Arjen Sevenster

29 april 2020 , door Maarten Asscher
| | |

Zondag 19 april zou in Boekhandel Blokker te Heemstede de boekpresentatie plaatsvinden van het bij In de Knipscheer postuum verschenen boek De wind van morgen. Kroniek van een leven van de wiskundige, japanoloog en dichter Arjen Sevenster. De boekpresentatie kon helaas niet doorgaan. Wel kun je hier de tekst lezen die schrijver Maarten Asscher die dag zou uitspreken.


Sinds eeuwen houden westerse denkers ons voor dat filosofie gelijkstaat aan leren sterven. Plato schrijft het in zijn Phaedra, Seneca in zijn brieven, Cicero en Marcus Aurelius beweren het ook, en Montaigne zegt het hen allen na en gaf het 20ste hoofdstuk van Boek I van zijn Essays de titel ‘Que philosopher, c’est apprendre à mourir’. Het is misschien ook niet zo’n hele moeilijke gedachtesprong om deze waarheid onder ogen te zien en te formuleren. Het onbegrensde menselijke denken moet immers noodgedwongen in het reine zien te komen met de eindigheid van het leven, en wie daarin slaagt heeft zo niet de hele filosofie, dan toch in elk geval een staaltje levenskunst te pakken. Geen wonder dat de beste filosofen deze evidente waarheid al meer dan 2000 jaar lang op min of meer dezelfde manier formuleren. Maar een waarheid formuleren is één ding. De vraag is: hoe krijg je dat in de praktijk voor elkaar, dat ‘leren sterven’?

Gerard Reve, die geen filosoof was, maar wel de gave van het woord bezat, formuleerde het leren sterven in een beroemd geworden interview met Boudewijn Büch als volgt: ‘Als je heel jong bent, bestaat de dood niet. Die overkomt ándere mensen. Zo tegen de veertig wordt de dood zichtbaar en leef je naar de dood toe. En naarmate je ouder wordt, verliest de dood zijn verschrikking. Van tegenstander wordt hij goede buurman. En ten slotte wordt de dood een goede vriend.’ Het is een beetje een eufemistische en zeer geleidelijke versie die Reve ons hier voorhoudt, maar het proces van confrontatie, toenadering en overgave brengt hij in alle eenvoud wel mooi onder woorden.


Arjen Sevenster (1946-2019), die evenmin filosoof was, maar wiskundige en japanoloog – en die op zijn manier ook de gave van het woord bezat –, heeft in de laatste twee jaar van zijn leven een spoedcursus ‘leren sterven’ opgelegd gekregen. Dankbaar gebruik makend van de hulp van velen heeft hij die opleiding met goed gevolg – ik zou bijna zeggen: ‘cum laude’ – afgerond. Het bewijs daarvoor is het boek De wind van morgen. In dit boek zijn de kronieken gebundeld waarmee hij ongeveer twee jaar lang tijdens zijn ziekte en uiteindelijk vanaf zijn sterfbed ruim honderd familieleden en vrienden regelmatig via de email op de hoogte hield van zijn ervaringen, zijn observaties en zijn gedachten, nadat bij hem een agressieve vorm van prostaatkanker was geconstateerd. Het resultaat is een boek waarin je volgens mij op een bewonderenswaardige manier kunt lezen hoe het is om te sterven. Hoe je dat aanpakt. Welke houding ten opzichte van andere mensen aan te nemen. Hoe het beste uit je zelf te halen, terwijl je ondertussen stap voor stap wordt gesloopt. Hoe om te gaan met pijn, met slecht nieuws, met het verlies van een toekomstperspectief. Hoe je dierbaren te betrekken bij zo een hoogstpersoonlijk traject. Hoe ruimte te maken voor de af en toe tijdelijk opflakkerende hoop op verbetering, en ondertussen te leven met de permanente vrees voor – nee, de zekerheid van – wat onvermijdelijk staat te gebeuren. De vraag is: hoe heeft Arjen Sevenster dat gedaan? Hoe is hij erin geslaagd zijn onvrijwillige cursus in de aloude ars moriendi – de kunst van het sterven – zo te ondergaan dat de schriftelijke neerslag daarvan zo’n diepe indruk maakt, ook op lezers die de auteur helemaal niet zo lang of zo intensief of misschien zelfs helemaal niet hebben gekend?

Arjen Sevenster studeerde wiskunde in Leiden, en deed Japanologie als doctoraal keuzevak. Vervolgens vertrok hij samen met zijn vrouw Lydia – die hij in Leiden als bijlesleerling wiskunde had leren kennen – voor vijf jaar naar Japan, om daar met een studiebeurs aan een wiskundig proefschrift te werken. Bij terugkomst in Nederland ging hij als acquirerend redacteur aan de slag bij de wetenschappelijke uitgeverij Elsevier, en stichtte hij samen met Lydia een gezin, waarin drie kinderen werden geboren. Hij bleef zijn hele professionele leven bij Elsevier werken. In 2006 ging hij met pensioen. Op 2 februari 2019 overleed hij, twee jaar nadat zijn fatale diagnose was gesteld.

Nadat hij die diagnose had vernomen begon Arjen Sevenster regelmatig zijn kronieken te sturen naar een kring van familie, vrienden en kennissen. En nu – ongeveer een jaar na zijn overlijden – zijn die kronieken dankzij uitgeverij In de Knipscheer ook voor een grotere kring van lezers toegankelijk. En dat is geweldig nieuws, want zoals ik hiervoor al aangaf, is De wind van morgen in mijn ogen een betekenisvol, indrukwekkend en zeer bijzonder boek.

Het eerste sterke punt is Arjens glasheldere stijl. Hoewel je zou denken dat wiskundigen het voor hun expressievermogen eerder van cijfers dan van letters moeten hebben, schrijft Arjen Sevenster niet alleen precies – wat misschien wel de wiskundige geest verraadt – maar ook beeldend en evocatief. Voorbijgangers op straat, andere mensen in een stationsrestauratie, dokters en ziekenhuismedewerkers, familieleden, buurtgenoten en vrienden, zij worden allen met een paar zorgvuldige en toch heel los overkomende toetsen gekarakteriseerd. Ook de manier waarop hij zijn eigen gevoelens en zijn lichamelijke sensaties beschrijft – hoe hij zich als patiënt voelt – zijn zeer effectief.


Toch laat zijn wiskundige geest zich natuurlijk gelden, zodat ook de bètakant van zijn ziekte en de behandeling daarvan aan bod komt, in de vorm van bloedwaarden en andere cijfermatige uitkomsten van de onderzoeken en therapieën die hij moet ondergaan. Voor wie enige kijk op dit soort behandeltrajecten heeft, geven die cijfers wel degelijk betekenisvolle en nuttige informatie, dus het is goed dat Arjen dat zo nauwkeurig heeft bijgehouden. Die soms mee- en vaker tegenvallende uitslagen maken het de lezer ook mogelijk om mee te leven met de voortschrijdende behandelingen, een meeleven waarvan de slechte vooruitzichten allengs duidelijker worden.


Arjens veelzijdigheid wordt dan weer gedemonstreerd doordat hij naast de wetenschappelijke precisie van zijn beschrijvingen op veel plaatsen zijn kronieken doorspekt met gedichten, de meesten van eigen hand. U moet van mij aannemen dat die gedichten nogal goed zijn. Niet voor niets kreeg Arjen er al jaren geleden instemmend commentaar op van niemand minder dan de dichteres Vasalis. Terecht werden ze dan ook door dezelfde uitgever In de Knipscheer nog juist bij leven van de dichter onder de titel Bloemen in de regen gebundeld. Maar hier, in De wind van morgen, treft de lezer deze gedichten als het ware ‘in het wild’ aan, in hun natuurlijke habitat, omringd door de gedachtewereld van de auteur. Soms werken ze iets uit, dan weer relativeren ze iets of kondigen ze juist iets aan. Altijd nemen ze een natuurlijke plaats in, zoals poëzie niet alleen bij het schrijven en het lezen, maar ook bij het leven en de dood hoort.


Dat laatste brengt me op de spirituele bronnen waar Arjen Sevenster in deze levenskronieken uit heeft geput, teneinde zich voor te bereiden op zijn naderende levenseinde. Bijna had ik geschreven dat hij zich met behulp daarvan ‘wapende’ tegen de dood, maar dat doet hij nu juist niet. Zijn spirituele inspiratie, die hij vooral ontleent aan zijn grote affiniteit tot Japan en het boeddhisme, heeft niets militants. Op dit laatste stuk van zijn levensweg raapt hij als het ware herinneringen, belevenissen en citaten uit het verleden bijeen, uit de boeddhistische literatuur en uit de Japanse ethiek en esthetiek om zich daarmee des te vollediger open te kunnen stellen voor datgene waarheen hij naar op weg is. Aan een Japanse wijsheid, luidend: ‘De wind van morgen waait morgen’, is ook de titel ontleend, waaronder deze kronieken het licht zien. In westerse oren klinkt dit alles misschien een beetje zweverig, maar bij Arjen Sevenster blijft het tegelijk ook zeer concreet, realistisch en praktisch. En toch slaagt hij erin een bepaalde geestelijke kracht aan te boren, die hem – samen met de dierbaren die hem omringden – een soort heldenmoed gegeven moet hebben om ook het allerlaatste stukje af te kunnen leggen.

‘Je instellen op je dood is je instellen op je vrijheid. Wie heeft geleerd om te sterven heeft afgeleerd om slaaf te zijn.’ Dat schreef Michel de Montaigne in het eerder genoemde hoofdstuk uit zijn Essays dat de titel draagt ‘Filosofie is leren te sterven.’ Zoals gezegd zijn dat woorden die je in deze of vergelijkbare formuleringen bij menig filosoof kunt aantreffen, zowel in het Westen als in het Oosten. Maar het boek van Arjen Sevenster leert ons dat die mooie woorden pas werkelijk overtuigen, wanneer ze in de praktijk worden gebracht. Het is ontstellend verdrietig dat het niet bij mooie woorden alleen mag blijven, maar dat de werkelijkheid deze tol van elk van ons eist. Wanneer – niet als – het zover zal zijn, kan elk van ons, kan iedere lezer aan deze rijke en sterke levenskronieken van Arjen Sevenster een hoogst inspirerend voorbeeld nemen.


Met die aanbeveling wil ook gezegd zijn dat ik hoop dat u dit boek niet alleen zelf zult lezen of herlezen en het in ere zult houden, maar ook dat u het weer anderen zult aanraden, het cadeau zult doen en het allerwegen zult helpen verspreiden. Dat zou niet alleen een mooi eerbetoon zijn aan Arjen Sevenster als de auteur van De wind van morgen, het zou vooral een erkenning inhouden dat in deze kronieken de kunst van het sterven en de kunst van het leven op een zeer uitzonderlijke manier samenkomen.

Maarten Asscher (1957) is schrijver en oud-directeur van de Athenaeum Boekhandels. Zijn meest recente boek is de autobiografische roman Een huis in Engeland. Roman van een kleinzoon [fragment | recensie].

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum