Recensie: De luchthaven, precies maar los geportretteerd

10 februari 2020 , door Pieter Hoexum
| |

Stephan Steinmetz’ Schiphol is, zoals de ondertitel aangeeft, een biografie van een luchthaven. Een biografie van een luchthaven? Wat een origineel en goed idee! Sommige bouwwerken, organisaties, zaken… sommige dingen lijken inderdaad een eigen leven te leiden en om ze te begrijpen is het misschien maar het beste om dat leven te beschrijven.

Helemaal origineel is het misschien niet eens een ‘biografie’ van zo’n constellatie als Schiphol te schrijven, want Steinmetz zelf schreef eerder met Asterdorp een (overigens ook al prachtige) biografie van een hele buurt in Amsterdam Noord. En onlangs verscheen (en werd hier besproken) Een huis genaamd Marseille, wat je toch beste zou kunnen omschrijven als een dubbelbiografie van de twee grachtenpanden waar nu het fotomuseum zit. En Suzanne Jansen schreef met Ondanks de zwaartekracht een autobiografie van de wijk Amsterdam Nieuw West [mijn recensie].

Mozes

In dat laatste boek speelt Cornelis van Eesteren een van de hoofdrollen, en ook in deze biografie van Schiphol ontbreekt deze opperplannenmaker natuurlijk niet. Maar een hoofdrol krijgt hij deze keer niet, die is weggelegd voor Jan Dellaert. Deze Dellaert is vreemd genoeg wat in de vergetelheid geraakt, terwijl de andere twee van het driemanschap dat de grondslagen legde voor Nederlandse luchtvaart wel genoeg aandacht kregen. Dat waren namelijk Albert Plesman van KLM en natuurlijk vliegtuigbouwer Antony Fokker.

Het was Plesman die Dellaert naar Schiphol haalde om daar de boel op poten te zetten. ‘Dat Albert Plesman hiermee zijn grootste tegenspeler in het zadel had geholpen, kon hij toen niet vermoeden,’ schrijft Steinmetz. Geamuseerd beschrijft hij vervolgens in de eerste helft van het boek de soms wonderbaarlijke avonturen van de Dellaert. Steinmetz schrijft wel bewonderenswaardig compact, want in die eerste helft krijgen, zoals in het hele boek, veel meer figuren en zaken precies de aandacht die ze nodig hebben: allemaal worden ze met losse en trefzekere toets door Steinmetz geschetst. Al met al schildert Steinmetz met dit boek een heel precies maar los, impressionistische portret van deze ruim honderdjarige luchthaven.

Het is niet heel erg overdreven Dellaert een soort Mozes te noemen. Zo’n veertig jaar leidt Dellaert Schiphol als het ware door de woestijn, want zo succesvol als de luchthaven nu is, zo sukkelig verliepen de eerste jaren. Constant moesten er bakken met geld bij, en dat werd steeds moeilijker. Al die tijd kiest Dellaert voor de vlucht naar voren: hij blijft plannen maken voor de ultieme, moderne, luchthaven. In 1958 wordt hij 65 en moet eigenlijk met pensioen, maar hij mag toch nog twee jaren blijven. Zodoende kan hij nog net meemaken dat er hoop aan de horizon gloort: de welvaart neemt in de jaren zestig opeens exponentieel toe en Schiphol wordt eindelijk daadwerkelijk, ook financieel, een succes. Maar dat heeft deze Mozes net niet mee mogen maken, hij overleed zes weken na zijn afscheidsreceptie in 1960: het beloofde land had hij gezien, maar binnentreden kon hij het niet.

Een werkelijkheid van vlees en beton

Na deze heroïsche eerste helft volgt een wat taaiere en tobberige geschiedenis van Schiphol, met veel gedoe over ellende, met name geluidshinder. Maar dan vraagt Steinmetz zich hardop af: ‘Hoe zit het nu precies met geluidsoverlast?’ En dan wordt het meteen weer boeiend. Gelukkig verwerpt hij uiteindelijk het adagium ‘zeker weten door zuiver meten’. Dat zuivere meten levert misschien wel exactheid op, maar dat is heel iets anders dan precisie. Het komt erop neer dat Schiphol niet alleen minder geluid moet produceren, maar vooral ook meer moet luisteren.

Je zou kunnen zeggen dat in dit tweede een ander thema aan bod komt, dat al in een eerder boek van Steinmetz aan bod kwam, namelijk in zijn De brievenbus van Mevrouw De Vries. Het gaat dan grofweg om het thema van het verschil tussen enerzijds een papieren werkelijkheid en anderzijds de werkelijkheid van vlees en bloed, van beton en asfalt, kerosine en straalmotoren. Juist die laatste werkelijkheid wordt in dit boek, ook weer in de tweede helft, trefzeker geschetst.

Een pleidooi voor verlicht despotisme?

Bovendien zet het boek aan tot nadenken, zelfs tot tegenspraak, zeker als je het samen leest met een recent stuk van de architectuurcriticus van The Guardian, Olly Wainwright: ‘The Despot Dilemma: Should architects work for repressive regimes?’ De vraag stellen is hem beantwoorden. Nee, natuurlijk zouden architecten dat niet moeten. In Steinmetz’ hoofdstuk over de vormgeving van Schiphol, ‘Spectaculaire eenvoud’, blijkt het helaas complexer te liggen: een machtige opdrachtgever kán voor een vormgever van goede wil een ware zegen zijn.

De vormgeving van Schiphol is namelijk in elk opzicht, van architectuur tot bebording, spectaculair eenvoudig te noemen. En dat terwijl de commerciële partijen op Schiphol slechts spektakel willen, zónder eenvoud.  Zonder onvoorwaardelijke steun van de directie hadden de vormgevers nooit hun zin kunnen doordrijven.

In dit geval kon een oppermachtige opdrachtgever de commercie bedwingen. Ik blijf hopen dat die krachten van de zogenaamd vrije markt toch op een andere manier in toom gehouden kunnen worden en dat architecten of vormgevers zich niet aangemoedigd voelen in zee te gaan met ‘verlichte despoten’.

Ook vroeg ik me af hoe doorslaggevend rol van de directie nu werkelijk was… Waren ook zij niet schakeltjes in een lange keten? Dat is ook de grote verdienste van de keuze voor de vorm van een biografie, dat blijkt dat Schiphol min of meer een eigen leven leidde. De helderheid, spectaculaire eenvoud, zat er vanaf het begin eigenlijk al in.

Pieter Hoexum is filosoof, publicist (voor o.a. Trouw) en huisman. Hij was boekverkoper bij Athenaeum Boekhandel. In 2014 verscheen zijn boek Kleine filosofie van het rijtjeshuis [fragment] en onlangs kwam zijn Thuis. Filosofische verkenningen van het alledaagse uit [fragment]. Hij heeft ook een website: Pieterhoexum.wordpress.com.

pro-mbooks1 : athenaeum