Recensie: De voor- en achterkant van poëzie

30 januari 2020 , door Maarten Buser
| | |

In minder dan twee jaar tijd zijn er twee gedichtenbundels van Roelof ten Napel (1993) verschenen: Het woedeboek en In het vlees (nominaties Grote Poëzieprijs, C. Buddingh’-prijs). Beide delen belangrijke thema’s, maar de uitwerking verschilt: het is alsof ze elkaars voor- en achterkant vormen.

N.B. Het is Poëzieweek! Tijdens de Poëzieweek, 30 januari tot en met 5 februari, krijg je bij aankoop van € 12,50 aan poëzie het Poëziegeschenk, getiteld Nu, cadeau. Ten Napel is erin opgenomen, met negen andere talentvolle jonge dichters: Akwasi [fragment], Dean Bowen [fragment], Charlotte Van den Broeck [fragment], Radna Fabias [onze recensie], Max Greyson [fragment], Carmien Michels [fragment], Marieke Lucas Rijneveld [onze recensie | fragment], Maud Vanhauwaert [boekverkopersbespreking] en Siel Verhanneman. Lees op Athenaeum.nl een fragment uit In het vlees.

Misschien is het omdat Roelof ten Napel in zijn beide gedichtenbundels volop andermans woorden aanhaalt, maar bij zijn poëziedebuut Het woedeboek (2018) bleven twee citaten door mijn hoofd spoken. Het eerste is van Herman de Coninck, die het volgende schrijft in een essay over poëzie: ‘[L]iefdespoëzie vereist zulk een nuchtere aanpak, dat je er beter niet verliefd aan begint.’ Het tweede komt uit een gedicht van Tonnus Oosterhoff: ‘Gaan begrijpen en woedend zijn samen? Nee. Ja. Nee.’

Het woedeboek is een voor die titel opvallend kalm, uitgedacht boek. Aan poëzie kun je blijkbaar beter niet laaiend beginnen. Ten Napel neemt in zijn gedichten dan ook de afstand om grip te krijgen op de thema’s die deze bundel beheersen: grote moeite hebben met bidden en met een zeer gelovige omgeving, maar ook verliefdheid en je positie proberen te bepalen ten opzichte van de ander – of dat nu God is, de geliefde of je familie.

Bijbel als fantoompijn

De toon kan analytisch lijken, zoals in een van de gedichten die de titel ‘Machine’ draagt: ‘en als ik zie dat je rust hebt / zonder mij / dan zal ik me ontmantelen – / het mechanisme van mijn afscheid / kent je naam’. Ook het veelvuldig opduiken van citaten, die Ten Napel volgens de verantwoording bovendien ook zelf vertaald heeft, zouden je het gevoel kunnen geven dat dit om geleerde poëzie gaat. Er wordt volop naar de Bijbel verwezen, als een soort fantoompijn die in de zinnen blijft kloppen. Veelzeggend is een opmerking in de verantwoording: ‘In veel van de gedichten zou men Bijbelcitaten kunnen herkennen, vaak in flink verminkte vorm; daartoe heb ik geen vertalingen actief geraadpleegd.’

Daaruit spreekt een betrokkenheid die eerder emotioneel dan verstandelijk van aard is.

Een heel cerebrale bundel is Het woedeboek ondanks de hoeveelheid verwijzingen dan ook niet. De gedichten zijn vaak erg intiem, door het ongemak dat erin schuilt of juist de tederheid die eruit spreekt. Uiteraard zijn daar ook combinaties van mogelijk, want Ten Napel laat graag thema’s in elkaar overvloeien. De opbouw van de bundel draagt daar in sterke mate aan bij: in een van de gedichten roept Ten Napel bijvoorbeeld de vernietiging van Sodom en Gomorra op – over woede gesproken. Het gedicht krijgt een veelzeggende titel en subtitel mee: ‘psalm (sodom)’. In twee woorden koppelt alvast Ten Napel de religieuze thematiek aan de verliefdheid in ‘Jongen’, het tweede deel van de bundel. Als je alleen deze reeks liefdesgedichten zou lezen, zouden die een tere, wat zoete indruk gemaakt hebben; na ‘psalm (sodom)’ krijgt de verliefdheid echter een ongemakkelijke ondertoon. Ook een gedicht waarin de voorvaderen aan de ‘ik’ verschijnen, wordt zo nog wranger: door ‘Jongen’ krijgt het de lading mee dat deze ‘ik’ de stamboom mogelijk niet door laat groeien.

Nog geen twee jaar na Het woedeboek is In het vlees verschenen, een dikke bundel (bijna tweehonderd pagina’s poëzie). Ook dit boek bestaat uit twee delen: een reeks ‘sonnetten’ en een reeks verhalende gedichten waarin Judas Iskariot het woord neemt. Hij thematiseert de in de bundel steeds terugkerende discrepantie tussen wat er is gebeurd en hoe erover wordt gepraat, geschreven of gedacht, bijvoorbeeld door op te merken dat de grond waar Judas zichzelf opgehangen heeft nog niet gekocht zou zijn voordat hij zelfmoord pleegde.

De honderdveertig sonnetten echter bepalen door hun hoeveelheid het aangezicht van de bundel. Ze hebben telkens veertien regels tekst plus drie witregels, waardoor ze in elk geval aan een heel basale vormeis voldoen. Ook vind je er de volta in terug: de omslag die inhoudelijk kenmerkend is voor het sonnet. Rijm en andere vormkenmerken ontbreken echter.

Deze sonnetten zijn keer op keer moedwillig gehavend, afgebrokkeld, gefragmenteerd: ‘ik wil dat het sonnet gaat leren hoe het is om pijn te lijden, ik wil / dat het zich verminkt voelt, zich bevat weet / in leed dat het dwingt te vergeten / welke eisen het zichzelf ooit heeft gesteld’. Ook de poëzie zelf krijgt zo een interessante plaats in Ten Napels vermenging van thema’s.

Lichaam en geest

In het vlees draait grotendeels om dezelfde vragen en thema’s die veelal het debuut kenmerkten maar hier komen ze op de voorgrond te staan. Daar voegt Ten Napel deze keer explicieter rouw en het zieke of andersoortig lijdende lichaam aan toe, en een politieke dimensie door zich af te vragen wat het is om samen een volk te zijn. Hij probeert de zeer lichamelijke ervaring van pijn in de gedichten te vangen: het soort pijn van een lichaam dat schade aangebracht wordt, maar ook een gevoel als rouw, dat zich als fysiek gevoel kan uiten.

Waar Het woedeboek een behoorlijk gebalanceerde bundel was, is In het vlees echter veel ruwer. Ten Napel heeft de bundel doelbewust uit het lood geduwd. Hij stelt hardop vragen, doet aannames, filosofeert, gist. Het voelt alsof je erg dicht op zijn denken zit. De cerebrale indruk wordt nog eens onderstreept met maar liefst vijf motto’s voordat je aan het eerste gedicht begint. Dat is echt te veel en schept gelijk afstand van het lichamelijke thema van veel van de gedichten. Ook bij het lezen van deze bundel zijn de citaten van Herman de Coninck en Tonnus Oosterhoff dan ook nooit ver weg, met als voornaamste vraag: kun je lichamelijke sensaties volledig omzetten naar taal? Nee? Ja? Nee?

Deze denkende manier van schrijven levert regels op als ‘we zijn van een onvolmaaktheid doordrongen, maar stellen ons dat voor / als een gat, een long zonder adem, // zeggen onvolmaakt en denken / iets ontbreekt’. Die onvolmaaktheid, afwezigheid en (het ontoereikende) van het denken zijn thema’s die in ook Het woedeboek behandeld hadden kunnen worden, zonder die filosofische we-vorm die voor afstand zorgt (zeker gezien de ‘long zonder adem’ me een erg particuliere voorstelling lijkt), maar vooral op een implicietere manier.

Om er nog een verwijzing tegenaan te gooien: ik moest erg denken aan Rob Scholte die de achterkant van borduursels tentoon heeft gesteld. De voorstelling is nog te herkennen, maar je ziet de draden en ruwe oppervlakken. Het omgedraaide kunstwerk is een conceptueel kunstwerk en In het vlees is waarschijnlijk dat ook: het expliciete nadenken gaat boven de beelden; de verbrokkeling boven een puntgaaf gedicht. Misschien is daarin de invloed van Nachoem M. Wijnberg te herkennen – een dichter waar Ten Napel regelmatig over heeft geschreven – die eveneens dikke bundels schrijft waarin het geheel vaak belangrijker lijkt te zijn dan de afzonderlijke delen.

Ten Napel verdiept met In het vlees verschillende belangrijke thema’s in zijn oeuvre en voegt daar nieuwe elementen aan toe. Hij daagt zichzelf duidelijk uit, zonder dat hij altijd oog lijkt te hebben voor de lezer. Dat levert een interessante, maar stuggere bundel op dan Het woedeboek. Je zou je bijna gaan afvragen of de volgende bundel van de filosofisch goed onderlegde Ten Napel een synthese wordt tussen deze beide heel verschillende, maar duidelijk verwante bundels.

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en de Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum