Recensie: Een hoopvolle worsteling

23 maart 2020 , door Joost Vormeer
| |

De identiteit van migranten van de tweede generatie is ‘in de moderne samenleving uiteengespat, of anders een allegaartje geworden van verschillende, en soms tegenstrijdige, culturele waarden’, schreef Anil Ramdas in De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992). De ouders zien hun migratie als een vorm van sociale mobiliteit, maar de jongeren schamen zich voor de tweedehands tv en de verouderde meubelen en moeten een synthese vinden tussen het leven thuis en op school. Een hopeloze worsteling, vond hij.

N.B. Deze bespreking verschijnt in de Nederlandse Boekengids 2020-2. Verder lezen? Dit nummer is tot eind mei 2020 te koop bij Athenaeum Boekhandel Spui, of schaf via de website van de Nederlandse Boekengids een abonnement aan.

Journalist Pete Wu (1985) beschrijft de schaamte mooi in de inleiding van zijn boek De bananengeneratie. Op school was hij ‘Nederlands’ en luisterde hij met zijn klasgenoten naar westerse popmuziek; thuis at hij ‘rare’ gerechten en hielp hij mee in het restaurant van zijn ouders, een wereld die hij liever verborgen hield. Hij was een banaan, vond zijn moeder: geel van buiten, wit van binnen. Wu’s boek leest als een geslaagde poging om de schaamte te overwinnen door op zoek te gaan naar zijn Chinees-Nederlandse generatiegenoten en zo de verschillende delen van zijn identiteit te verzamelen. Het resultaat is een ambitieus en openhartig nonfictieverslag, waarin in vier delen elk heet hangijzer aan bod komt dat te maken heeft met de Chinees- Nederlandse ervaring, zoals de relatie met ouders, daten met witte mensen, zichtbaarheid in de media, racisme en de positie van ‘modelminderheid’.

Wu beperkt zich in De bananengeneratie tot gesprekken met Chinese Nederlanders, maar het boek is ook interessant voor andere Aziatische gemeenschappen, omdat, en dit geeft hij zelf ook aan, Oost-Aziatische culturen bepaalde elementen delen, zoals religie en familiewaarden. In het boek komen andere groepen Aziaten daarom wel in beeld, bijvoorbeeld in de hoofdstukken over mediarepresentatie of racisme. Dat Wu de focus toch bij China legt is een begrijpelijke keuze, omdat de Aziatische gemeenschappen in Nederland sterk uiteenlopende migratie-ervaringen kennen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Vietnamezen, die in de jaren zeventig de oorlog ontvluchtten, kwam de eerste golf Chinese migranten in dezelfde periode voornamelijk om economische redenen naar Europa.

Ouderlijke bemoeizucht

Net als veel Chinese migranten van de eerste generatie, verspreid over Nederland, gingen Wu’s ouders in de horeca werken: ze kwamen oorspronkelijk uit Wenzhou en vestigden zich in Middelburg en later in Tilburg. Het economische motief werkt door in de verwachtingen die de ouders van hun kinderen hebben. Zij moeten succesvol worden door een goede opleiding te volgen en een goede baan te vinden. In het eerste deel van behandelt Wu de ‘Chinese opvoeding’ en het cliché van strenge prestatiegerichte ‘tiger parents’ lijkt aardig te kloppen. Zo vertelt een van de geïnterviewden, traineebeleidsmedewerker Renjie Luo, dat zijn ouders aan zijn juf om extra huiswerk vroegen. Ook blijkt loslaten lastig voor veel van deze ouders. Als Wu, eenmaal afgestudeerd en werkzaam bij de NOS, aan zijn vader laat weten dat hij voortaan geen geld meer van hem wil, is die zo verontwaardigd dat hij rode vlekken in zijn nek krijgt, een teken dat zijn zoon een gevoelig punt heeft aangesneden. Nu krijgen wel meer millennials financiële steun van hun ouders, maar in Wu’s verhaal komt het verstikkend over. Dat geld is voor zijn vader ook een manier om een vinger in de pap te houden.

De ouderlijke bemoeizucht strekt zich ook uit op het terrein van de liefde, dat in het tweede deel uitgebreid aan bod komt. Mooi is het hoofdstuk waarin Wu samen met zijn moeder een reis naar Wenzhou maakt, een paar maanden na zijn coming-out als gay. In Shanghai doet zijn moeder nog een verwoede poging om hem aan een Chinese vrouw te koppelen, eigenlijk tegen beter weten in. Als de reis bijna ten einde is, ziet Wu bij zijn moeder wel een begin van acceptatie. Wu’s ouders hebben, net als veel andere Chinese Nederlanders van de eerste generatie, een vastomlijnd beeld van het leven dat hun kinderen moeten leiden, waarin geen ruimte is om af te wijken van seksuele normen en een (huwelijks)partner van Chinese afkomst de voorkeur geniet. Dat blijkt ook uit het verhaal van lifestyleblogger Lily Tjon, die jarenlang haar relatie met haar Surinaams-Nederlandse vriend voor haar ouders verborgen hield, totdat haar moeder het uiteindelijk kon accepteren. Na wederzijds onbegrip en de nodige conflicten is het dus vaak wel mogelijk om tot elkaar te komen. Al deze verhalen leveren een caleidoscopisch beeld op van een generatie die schippert tussen eigen wensen en die van de ouders.

Modelminderheid

Het derde deel van het boek bespreekt hoe jonge Chinese Nederlanders zich ook te verhouden hebben tot de Nederlandse cultuur. Ze voelen zich Nederlands, maar worden niet altijd zo behandeld. Het hoofdstuk over ‘casual discriminatie’ is even ambivalent als veelzeggend. Sommige geïnterviewden geven aan dat ze op een subtielere manier worden gediscrimineerd dan andere groepen met een migratieachtergrond, maar merken tegelijkertijd op hoe geaccepteerd het is om grappen te maken over Chinezen. Die ‘grappen’, zoals racistische liedjes die tijdens carnaval worden gezongen of het botte gedrag van witte Nederlanders in Chinese restaurants (expres de ‘r’ als ‘l’ uitspreken), zijn eigenlijk allesbehalve subtiel. Meerdere geïnterviewden geven aan dat ze in de witte dorpen waar ze opgroeiden regelmatig werden uitgescholden of gepest.

Net zo ambivalent is het hoofdstuk over de positie van modelminderheid, ook in het derde deel. Dat is een kwalificatie die regelmatig op Chinese Nederlanders wordt geplakt, bijvoorbeeld in een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2011. Daarin staat dat het goed gaat met de tweede generatie Chinese Nederlanders: ze doen het in het onderwijs zelfs beter dan witte Nederlanders en op de arbeidsmarkt stomen ze door naar hoge functies. Wu laat zien dat deze positie deels wordt omarmd door zijn generatiegenoten, omdat ze bijvoorbeeld voorrang krijgen op de woningmarkt of snel een club binnenkomen. Daarnaast levert hij terecht kritiek op de term ‘modelminderheid’, die een bedenkelijke hiërarchie impliceert tussen gemeenschappen met een migratieachtergrond en deels gebaseerd is op het vooroordeel dat Chinezen en Aziaten hard werken en geen problemen veroorzaken.

Persoonlijk zie ik de term graag in de prullenbak verdwijnen, omdat economisch succes andere problemen kan verduisteren. Aziatisch-Amerikaanse publicisten als Wesley Yang spreken in dit verband van het bamboeplafond (bamboo ceiling). Hoogopgeleide Amerikanen van Aziatische afkomst vinden meestal wel een goede baan, bijvoorbeeld in Silicon Valley, maar dringen nauwelijks door tot de top. Het beeld van Aziaten als stille harde werkers komt vooral van pas bij de toegang tot startposities of het middenmanagement, maar om door te stromen naar topfuncties, waarbij sociale vaardigheden van belang zijn, keert het zich tegen hen. Deze barrière komt niet aan bod in De bananengeneratie: wellicht is het te vroeg om er in een Nederlandse context uitspraken over te doen. Wat Wu wel laat zien is dat er een ander, somberder beeld ontstaat wanneer je het criterium ‘economisch succes’ door ‘zichtbaarheid’ vervangt. In een hoofdstuk over mediarepresentatie schrijft hij dat acteurs met een Aziatische achtergrond nauwelijks rollen in films en op televisie krijgen, zowel in Hollywood als in Nederland. Helaas breidt hij deze observatie niet uit tot een bredere beschouwing over zichtbaarheid, waarbij ook politieke representatie aan bod komt. Vergelijk bijvoorbeeld het aantal landelijk bekende politici van Chinese afkomst met het aantal Turks-Nederlandse Kamerleden en je kunt de vraag stellen welke groep de ‘modelminderheid’ is.

Hoopvol

Toch is De bananengeneratie een hoopvol boek. De tweede generatie Chinese Nederlanders heeft door een betere positie op de arbeidsmarkt meer kansen om hun eigen dromen na te jagen en spreekt zich meer uit tegen racisme en discriminatie. In Noord-Amerika wordt de mediarepresentatie voor de Aziatische gemeenschappen met het jaar beter door films als Crazy Rich Asians (2018) of series als Fresh Off the Boat (2015-), schrijft Wu. Maar ook in Nederland ontstaat meer ruimte voor het perspectief van Aziatische Nederlanders. Zo beschreef Sun Li in De zoetzure smaak van dromen (2016) haar ervaringen in het Chinese restaurant van haar ouders en debuteerde (de Vietnamees-Nederlandse) Nhung Dam met de roman Duizend vaders (2017). Hopelijk draagt de verschijning van De bananengeneratie weer bij aan andere verhalen, niet alleen in boeken, maar ook in films, series, documentaires en beeldende kunst. Dit boek is al een belangrijke mijlpaal.

Joost Vormeer studeerde literatuurwetenschap. Hij schrijft essays en recensies over boeken en beeldende kunst.

pro-mbooks1 : athenaeum