Recensie: Een meesterwerk vol spitsvondige tegenstellingen

11 mei 2020 , door Fleur Speet
| |

Hoe langer je je in iets verdiept, hoe harder je op zoek gaat naar details. Hilary Mantel verdiepte zich vijftien jaar in Thomas Cromwell, de rechterhand van de Engelse koning Henry VIII. Cromwell stond bekend als een bruut die de Engelse Reformatie in gang zette, maar de details gaven Mantel een ander beeld. Na het eerder verschenen Wolf Hall (2009) en Het boek Henry (2012), ieder goed voor een Bookerprize, ligt nu de finale op tafel waarin Cromwell het onderspit delft: De spiegel & het licht, in de vertaling van Harm Damsma en Niek Miedema.

N.B. Lees ook onze bespreking van Wolf Hall en de voorpublicaties uit Het boek Henry en De spiegel en het licht.

Meer dan 2.200 pagina's bestrijken elf jaar uit het leven van Thomas Cromwell, de man die werd verheven tot Lord Essex, lid was van de Orde van de Kousenband, deze eerste minister en geheimzegelbewaarder, 's lands archiefmeester, viceregent van de koning als hoofd van de Kerk in Engeland, 'Cremuel', zoals de keizerlijke ambassadeur en Anne Boleyn hem noemden, 'Crumb' voor de koning en zijn vrienden en simpelweg 'jij' of 'slagershond' voor zijn vijanden. Hij mag dan zoveel aanspreektitels hebben, zoveel bladzijden lijken te veel van het goede. Maar het zijn er te weinig. Hoezeer je ook bent opgegaan in het Britse hofleven tussen 1530 en 1540, nog steeds begrijp je Cromwell niet helemaal en verlang je naar hem terug.

Mantel kauwt niet alles voor. Ze laat gaten vallen, waardoor je in spanning blijft en blijft zoeken naar informatie om je beeld compleet te krijgen. 'De kracht van een man ligt in het halflicht,' zei Cromwell al in Wolf Hall. De drie romans zijn prima los van elkaar te lezen, Mantel herneemt in ieder boek Cromwells herinneringen, diept ze verder uit, komt steeds dichter bij het rauwe, walgelijke en beschamende; de donkere zijde van zijn ziel. En toch. Waarom keerde hij zich na de eerste tekenen van Henry's onvrede niet af van het hof, waarom ging hij niet terug naar het warme Italië om daar te rentenieren? Waarom niet in de felbegeerde abdij van Launde wonen, waarom toch zo bevangen door de macht?

Trilogie

Wolf Hall begint bij de dood van kardinaal Wolsey, de rechterhand van de koning die volgens de adellijke families te machtig wordt en die Henry's grootste wens niet in vervulling laat gaan: het huwelijk van koningin Katherine ongeldig verklaren en trouwen met Anne Boleyn. Cromwell adoreert Wolsey, hij werkt al acht jaar voor hem. De kardinaal is zijn gedroomde vader, zo tegengesteld aan zijn eigen; de hoefsmid die hem tot bloedens toe in elkaar sloeg. Cromwell vluchtte als kind voor hem, naar Frankrijk en Italië, en kwam als een slimme koopman, jurist en bankier terug. Uit liefde voor Wolsey rekent hij in de trilogie met diens opponenten af.

Wolf Hall eindigt bij de dood van schrijver Thomas More, die Wolsey als kardinaal was opgevolgd. Het boek Henry pakt de draad weer op, om negen maanden later te eindigen met de onthoofding van Anne Boleyn. In De spiegel en het licht worden de laatste scènes uit Het boek Henry hernomen, maar ongenaakbaarder, waarna Cromwells ster zal rijzen. Als Anne is onthoofd, overweegt Cromwell allereerst een tweede ontbijt om vervolgens de beul te bedanken. Toch overvalt hem de herinnering aan Anne later nog vaak, maar hij slaat die neer 'zoals een man met een spade een mol doodmept'.

Het is onuitgesproken schaamte. De manier waarop Crumb (ja, je voelt je een vriend van hem na zoveel bladzijden) Anne en vier mannen van overspel en hoogverraad beschuldigt en ook de twee oudste, rijkste adellijke families van Engeland met roddels en toespelingen naar het schavot drijft, verdient geen lof. Hij weet gedaan te krijgen wat de koning wil, maar het is een jurist onwaardig. Cromwell: 'always there to shovel up the shit.'

Tegenstellingen

Deze schaamte, nergens precies verwoord, tekent Cromwell. Hij is een galante man, zelfs allervriendelijkst in zijn verhoormethodes. Waar Thomas More naar de pijnbank greep, legt Crumb de ondervraagden in de watten, let hij op hun noden. Zoals hij voortdurend bij iedereen doet: met groot psychologisch inzicht registreert hij hoe ongemakkelijk iemand zich voelt. Feilloos spelt hij gezichtsuitdrukkingen en emoties, wat je tot ingewijde van zijn wereld maakt. Als een tolk voorziet hij mensen van ongevraagde adviezen omdat hij hun belangen beter begrijpt dan zijzelf (of ze politiek een kant uit wil drijven). Degenen die onopgemerkt blijven geeft hij attent cadeautjes, landerijen en erefuncties; hij kent 'de interne economie van het hof' op zijn duimpje. Hij is een trouwe, empathische lobbes in chique kleren die zijn rijkdom deelt. Hij laat niemand aanmodderen, geeft het uitschot een kans, alsof hij anderen voor pijn en teleurstelling wil behoeden.

Maar hij is ook een machtswellusteling met 'achteloze, goddeloze arrogantie'. Een onuitstaanbaar heerschap omdat hij iedereen zo hoffelijk de maat neemt en overal wel iets van weet, als een ware renaissancistische koopman. Tapijten, stoffen, munten, bouwkunst, talen, boeken, kanonnen en vuurpotten, pruimenbomen of het suikeren van vlierbloesem; hij weet er alles van - ze maken hem de pis niet lauw. Zelf gehuld in het beste Vlaamse fluweel neemt hij een stof van Wolsey in de hand, voelt eens goed en vertelt precies hoeveel deze gekost heeft.

Mantels grote geheim is, naast het slim inzetten van de tegenwoordige tijd die het verhaal zo levensecht maakt, dat ze haar romans laat knetteren door contrasten. Alle gebeurtenissen en waarnemingen kennen een tweede betekenis: 'Achter elke historie schuilt een andere.' En die gelaagdheid gaat helemaal op voor haar onderwerp, Cromwell de wreedaard blijkt een geestig, intelligent en vooral zachtaardig mens.

Renaissance

Het mooie is dat de vele contrasten zo goed passen. Cromwell spiegelt de tijd waaruit hij komt. Hij staat op een kantelpunt in de geschiedenis, tussen middeleeuwen en Renaissance. Zijn arbeidersidealen botsen met de feodale cultuur van de adel. Hij is een selfmade man, zonder adellijk bloed, een kapitalist in hart en nieren. Als gehaaide bankier kent hij ieders schulden. Niet op de kasteelmuren wordt volgens hem de toekomst bedisseld, nee, de kooplui doen dat, in Antwerpen en Florence, met een pennenstreek op de recettes waarmee de oorlogen worden betaald en de handelsroutes vrijgesteld.

In diezelfde tijd zit Engeland op de wip van het geloof: katholicisme of reformisme. Luther beleeft zijn hoogtijdagen, Duitse kroonstaten worden eigenzinnig puriteins en in Spanje vindt de Inquisitie plaats, waarbij de brandstapels onophoudelijk roken. In een wereld waarin iedereen voor zijn zielenheil betaalt zodat Rome rijk wordt, opereert de nuchtere evangelist Cromwell, die zich niet in zijn kaarten mag laten kijken omdat hij dan als ketter zal branden. Het is het einde van de zalige onwetendheid, roept hij in Wolf Hall al tegen de aartsbisschop. Het volk zal kennis vergaren, zodat het niet langer door de roomse kerk belazerd wordt. Maar het is de vraag of het bijgelovige, roddelende volk dat wil.

Blind daarvoor is het Cromwells grote ambitie de kerk te hervormen, de paapse rijkdom van Rome, het bijgeloof te ontmaskeren en de Bijbel in het Engels en Welsh te vertalen. Hij probeert wetten te maken voor het volk, de rijken belasting op te leggen voor het aanleggen van publieke werken. En hij weerhoudt de koning van oorlogen om de staatskas te sparen.

Bovenop dit al probeert hij met zichzelf als voorbeeld een einde te maken aan de strikte standenmaatschappij. Terwijl iedereen aan het hof ambitieus maar bang is, vertoont Cromwell geen enkel teken van angst. Hij kijkt de koning gewoon aan als hij met hem spreekt, snoert de aristocratie met verbluffend spitsvondige grappen en onverholen commentaar doodgemoedereerd de mond. Hij is een toonbeeld van sprezzatura: 'de kunst om alles elegant en goed te doen, zonder blijk van moeite.'

Grappig

En daar komen we bij Mantels belangrijkste troef, haar onderkoelde humor. Geen pagina zonder grap. Ironisch of soms zelfs sarcastisch blijft Cromwell een guitige kwajongen. Hij heeft er sardonisch plezier in om anderen af te troeven. Noem het Brits; het is scherp, bijzonder intelligent en verfijnd. Cromwells gedachten zijn vaak zo ad rem dat ze beter onuitgesproken blijven in de hoofse omgang. Hij blijft er fraai ongrijpbaar door, vooral omdat hij graag de draak met zichzelf steekt.

Het is misschien ook de afwisseling met pastorale beschrijvingen - uitvoerige uitweidingen over geluiden, kleuren, geuren, alle zintuigen worden bespeeld - die de humor zo treffend maakt en doet oplichten. Enerzijds de drukte van het hof en al die gesprekken, dat getetter en die achterklap. Anderzijds de romantische stilte van het land en de nacht, het trillen van de zwoele lucht, de zomer vol geuren en gegons van bijen, het kwinkeleren van de vogels in de ochtend. Het is lyrisch pastoraal proza, dat het verleden tastbaar maakt en universeel, terwijl de humor páts de eeuwen overbrugt.

Vriendschappen

Mantel weet heel goed dat het de tegenstrijdigheden in Cromwells karakter zijn die hem zo interessant maken. Dat blijkt ook uit hoe ze zijn vriendschappen beschrijft. Hoewel de ambassadeur en hertog Norfolk zijn vijanden zijn, onderhoudt Cromwell boeiende relaties met deze heren als ware het zijn vrienden. Hij voert een gewaagde, minutieus beschreven dans op van voorzichtig naderen en botweg afstoten.

Met de koning is dat uiteraard anders. Cromwell weet precies waar Anne Boleyn zich misrekende. Zij dacht dat Henry een man was, 'maar hij is half god, half beest'. Cromwell vlijt Henry: 'Uwe majesteit is de enige ware vorst. De spiegel en het licht voor andere koningen.' Henry wilde bekendstaan als Spiegel der Gerechtigheid, maar Cromwell ziet een pafferige pad met nukken, Henry de Mankepoot. Hij is een grillig vorst zonder strategisch vernuft, te druk met zijn erfopvolging om te zien tot welke chaos zijn tegenstrijdige wensen leiden. Hij meiert en briest zonder benul van wat er zich buiten zijn paleismuren en jachtbossen voltrekt, hoe de adel van het land elkaar bestrijdt en het volk lijdt. En dan is hij ook nog eens bijgelovig. Het is hetzelfde beeld in de serie The Tudors (2007), waarin Cromwell door de tronie van James Frain onvergetelijk gevat is. De echte macht ligt bij hem, Cromwell, die de bondjes sluit met de ambassadeurs tijdens het eten van uitzonderlijke aardbeien op een torentrans. Of althans dat denkt hij.

Daedalus

'Tien jaar lang heb ik mijn ziel zozeer laten gladstrijken en platdrukken dat zij dunner is geworden dan papier,' denkt Cromwell aan het eind. Hij waarschuwde anderen meermaals: 'Je moet een vorst nooit laten merken dat hij je nodig heeft, want hij vindt het geen prettig idee dat hij een onderdaan iets verschuldigd zou zijn.' Hij had zijn eigen advies ter harte moeten nemen, maar liep over van hoogmoed.

Wanneer zijn laatste uren slaan, overstijgt Cromwell zichzelf en ontroert doordat hij laat zien waar een leven om draait. Om de verbeelding, om wat je gedroomd en gedacht hebt, om wat je jezelf aan verhalen schonk. Niet voor niets raken de veren vleugels die zijn overleden dochtertje ooit met kerst droeg hem het meeste. 'Waarom,' zo vraagt Cromwell zich af, 'geven wij Daedalus de schuld van de val van Icarus en herinneren wij ons slechts zijn mislukkingen? Hij was de uitvinder van de zaag, de bijl en het schietlood. Hij ontwierp het labyrint van Kreta.' Als een Daedalus stort Cromwell neer, maar verdomd, hij laat net als de mythische figuur wel iets achter.

Fleur Speet is literair recensent.

P.S. Voor wie het kleiner wil houden, en Nederlandser: in ditzelfde genre schreef Nicolaas Matsier de nagenoeg onopgemerkte maar uitmuntende roman De advocaat van Holland, waarbij Johan van Oldenbarnevelt zijn laatste dagen in de Haagse Mauritstoren doorbrengt zoals Thomas Cromwell bijna een eeuw eerder de zijne in de Londense Tower.

pro-mbooks1 : athenaeum