Recensie: Een roman als een toverbal

01 december 2020 , door Nelleke Noordervliet
| |

Twee jaar geleden las ik Het leven op aarde van Slauerhoff voor het eerst. Met een aantal bevriende schrijvers van Atlas Contact vorm ik leesclub De Kapsalon. Hoe we tot de naam zijn gekomen is een verhaal apart. We lezen klassiekers. In een onduidelijk proces wordt staande de vergadering een volgend boek gekozen. Dat was twee jaar geleden dus Het leven op aarde. Ik was onder de indruk, net als mijn collega’s. Nu heb ik het herlezen en was ik weer onder de indruk. Maar het was een heel ander boek. Het fenomeen dat een boek verandert ook al blijft de tekst gelijk, is bekend. Elk meesterwerk herbergt een schat die niet meteen in volle omvang wordt gezien. Een goed boek levert vele interpretaties op, een voor elke levensfase. Dat na twee jaar een boek al een andere indruk maakt is wel uniek. Ik heb De Radetzkymars van Joseph Roth binnen tien jaar drie maal gelezen, en hoewel ik bij elke lezing meer briljante vondsten en wendingen zag, was het toch steeds hetzelfde boek.

N.B. Dit essay verscheen eerder in de Nederlandse Boekengids Jaargang 5, nummer 5 (oktober-november 2020), bestel het nummer of neem een abonnement.

Ligt de nieuwe lezing van Het leven op aarde aan de roman zelf of moet ik die ervaring toeschrijven aan mijn eigen mentale staat tijdens het lezen? Dat is nou weer typisch een vraag waarop het antwoord ‘allebei’ voor de hand ligt. Van de eerste keer lezen in november (altijd november, altijd regen) bleef me een sombere nachtmerrie bij met vage overgangen, eindigend in een hemels visioen. Deze keer (stralend coronavoorjaar) was er veel meer licht en veel meer werkelijkheid in het boek, zij het met absurde trekken. Het einde behield zijn visionaire karakter, dat geïnterpreteerd kan worden als de laatste droom van een stervende of als de roes van een verslaafde. Zelf schijnt Slauerhoff het Béatitude genoemd te hebben: Gelukzaligheid.

Mijn twee lezingen zijn complementair. Ze zijn vermengd tot een driedimensionale ervaring, een yin-yangding, wat wel erg toepasselijk Chinees is. En nu ik erover nadenk: terwijl de twee versies zich langzaam in het verleden terugtrekken, gaat het boek zich opnieuw transformeren. En verdomd, schrijvend aan dit essay, zoek ik op in de tekst, en van culturen. zie ik nieuwe, niet eerder opgemerkte details die hun uitwerking op het geheel niet missen: het is een politiek boek over de kracht en zwakte van tradities, de absorptie van culturen.

Raadsels, tegenslag en rampen

De kern van het verhaal is een queeste, een bekend thema in de literatuur. Cameron, marconist op de grote vaart, keert de zee de rug toe. Hij zoekt in het immense China een vorm van onthechting. Hij verlangt naar het verlies van het ik in doffe berusting en met de apathie van een opiumschuiver. Het verlangen wordt meer op de stroom van het noodlot beleefd dan actief zoekend en formulerend. Cameron is een man zonder eigenschappen en zonder plannen of visie. Psychologie is niet Slauerhoffs eerste interesse. De vragen ‘waar komt de man vandaan?’ en ‘wat heeft hem gemaakt tot wie hij is?’ stelt hij niet. De waarneming van de omgeving en het innerlijk van de hoofdpersoon glijden als het ware naadloos in elkaar over. Het landschap dat hij ziet is het landschap van zijn ziel. Hij heeft al bereikt wat hij zoekt, maar nog vindt hij daarin niet wat hij zoekt. Hij tast als een blinde rond in een vreemd universum, waarin gestalten opdoemen en zich weer verwijderen.

Zoals iedere queeste wordt de zoektocht van Cameron gelardeerd met raadsels, tegenslag, rampen. De held moet weerstanden overwinnen om zijn doel te bereiken. De lethargische inborst van Cameron maakt daarvan een geschiedenis van toeval en opportunisme. Tenslotte moet hij een groot en moeilijk werk doen, waarin hij slaagt, maar waarbij hij tevens onopzettelijk de vernietiging van een stad veroorzaakt. Vervolgens bereikt hij daadwerkelijk zijn bestemming in de stralende epiloog.

Hoofdstuk 1 is eigenlijk een proloog, tegenhanger en negatief van de epiloog. Daarin ervaar ik de uitzichtloze eenzaamheid van Cameron, vermoed ik zijn depressiviteit, en lees ik hoe hij de restjes uit een opiumpijp van een stoker van het schip schraapt maar er geen roes meer uit kan halen. Later onfutselt hij de stoker geld in ruil voor zwijgen over opiumsmokkel. Een man op de bodem van zijn bestaan, die Cameron, dat is duidelijk. Niets te verliezen en toch bang. Hij wil aan land, hij kent het land maar vreest het ook. ‘Dit land zou mij eerst buitensluiten, dan opeens of geleidelijk, maar onweerstaanbaar, opnemen, zoodat er niets van mij zelf overbleef zooals ik nu was.’ Hij wil aan wal, hij wil weg van de zee, hij wil de rivier op het binnenland in, maar voorlopig kan hij niet verder denken dan Changhai. Typisch Slauerhoff: in hoofdstuk 1 heet de stad nog Changhai, in hoofdstuk 2 Tai Hai. De stad ligt dan iets meer landinwaarts. Er is meer dat niet aansluit. Dat verschil is in de Kindle-editie die ik las gehandhaafd, in andere edities is er geen verschil. Tussen die twee eerste hoofdstukken maken we de overgang van de werkelijkheid naar het land van de fictie. Nu begint het verhaal pas.

Het China van Slauerhoff

Zo, we zijn er. In mijn eerste lezing zwierf ik met Cameron door donkere straten en achterbuurten van Tai Hai:

'de laatste etape, de laatste hindernis waar ik doorheen moest om mijn ander zelf te worden, mijn bestemming te bereiken, waaraan ik nog te vaak twijfelde, die ik vreesde als een arme de weelde, als een gepredestineerd geloovige het hiernamaals; en vaak verlangde ik naar de vroegere uitkomstlooze ellende terug.'

Ik ging bij dubieuze huizen van plezier binnen en zag een kleine stoet apathische opiumschuivers en hoeren aan me voorbijtrekken, in druilerigheid, vuil en regen, in valse warmte. In mijn tweede lezing liep Cameron door vrij zonnige buitenwijken van de stad, kreeg hij toegang tot een redelijk chique opiumkit, ontmoette daar een dikke rijke Chinese mogul, Hsioe, die hem uitdaagde in zijn dienst te komen. In mijn eerste lezing overheerst het vervreemdende opiumeffect, in mijn tweede lezing kan ik door de roes heen kijken. De vaste bakens van een verhaal: plaats, tijd, ruimte, personages verschuiven voortdurend zonder duidelijke markering en zonder evidente boodschap. Slauerhoff stond bekend om zijn slordigheid, zijn slechte handschrift en zijn minachting voor conventies, maar niet als een auteur met een letterkundig program of een lidmaatschap van een avant-garde. Hij was een eenling met een zwerversziel. De zwerversziel zit tot in de haarvaten van Het leven op aarde. Wouter Blok en Kees Lekkerkerker hebben in Het China van Slauerhoff omstandig en gedetailleerd aangetoond hoe Slau, zoals hij door vrienden werd genoemd, zich voorbereidde op zijn romans. Minutieus interpreteerden ze zijn vaak onleesbare aantekeningen. Ik heb een blik geslagen op dat monnikenwerk en gezien langs welke onverwachte, maar goed in kaart gebrachte omwegen het werk tot stand kwam. China was het land waarin de zwerverszielen van Slauerhoff en Cameronhunbodemlozebestemmingvonden.Alles is daar veranderlijk, alles is daar van eeuwen gegeven, alles ontstaat en vergaat daar. Het is een werkelijkheid en het is een mythe. Het is de kunst die twee essenties met elkaar te verbinden.

Het verhaal speelt rond 1930, als China nog maar net onder de laatste keizer vandaan is, zich in onzeker revolutionair vaarwater bevindt en op de grens van moderniteit verkeert. Japan maakt zich meester van Mantsjoerije, Rusland wil zijn invloed op de Kwomintang (de Chinese Nationale Partij) versterken. Ik lees de namen van Sun Yatsen en Tsjang Kai-Sjek, namen die nog resoneren, die in mijn jeugd nog in kranten stonden. De botsing tussen de Japanse legers uit het noorden en de Chinese strijders uit het zuiden resulteert in de vernietiging van Tai Hai. Changhai/Tai Hai is opeens naar het noordwesten opgeschoven en meer op Beijing-hoogte komen te liggen. Wacht even: ik haal er wel steeds de kaart van China bij maar ik moet niet meer precies willen weten waar alles ligt en hoe het verhaal past op de werkelijkheid en de geschiedenis. Dat heeft geen zin. Ik moet Slauerhoff zijn vrijheid gunnen en hem geloven. Zijn China is wel echt maar niet echt.

Noodlotstocht

Cameron ondergaat de periode van strijd teruggetrokken buiten de stad, waar hij enige maanden onderdak vindt bij ene Tsju en zijn familie. Hij is er op zijn gemak, maar nooit helemaal thuis. Het is een episode van acclimatiseren in het land, een periode van limbo. Als de oorlog afgelopen is en hij niet meer welkom is bij Tsju, moet hij naar Hsioe in Tai Hai om te werken. Hsioe heeft onverschrokken of wanhopige begeleiders nodig voor een wapentransport bestemd voor Tschong King, een ommuurde, zelfstandige stad in het binnenland. Hsioe komt er vandaan, maar is er persona non grata. Het reisgezelschap bestaat behalve uit Hsioe, die tot de muren van de stad meegaat, en Cameron uit een mooie vrouw met een afzichtelijke zweer in haar gezicht, een krijgshaftige praatgrage Rus, een oude mislukte geleerde, en een aan opium verslaafde Franse kolonel, die Cameron nog kent uit zijn eerste tijd in Tai Hai.

De rest van Deel Een wordt in beslag genomen door de reis het binnenland in. Het grootste deel van de tijd – we weten niet hoe lang – drijft het konvooi (zijn het meer schepen of is het er slechts een?) welhaast stuurloos rond in een uitgestrekt overstroomd gebied. De rivier is buiten haar oevers getreden. De bevolking redt zich op eilandjes en drijvend wrakhout, heeft honger, lijdt en sterft, maar Hsioe gunt hun niets. Hsioe is een man van macht en raadsels. Hij leeft zijn luxe leven op de volgeladen boot en heerst over leven en dood. De reisgenoten vormen wisselende allianties, maar raken steeds verder van elkaar vervreemd. Het lijkt een noodlotstocht, die nergens toe zal leiden. Een land zonder horizon, zonder kenmerken, behalve het lijden van de mensen, en op het schip met wapens de broeierigheid van een troep haveloze smekelingen, eenlingen ieder met eigen illusies en verlangens. Een apocalyptisch visioen, een arthouse rampenfilm. ‘Dus had ik gevonden wat ik zocht: een voortbeweging over een land dat zeker grenzeloos moest zijn, zoo langzaam kwamen wij vooruit, zooveel mogelijkheden van omwegen, verdwaling, oponthoud en terugslag waren er.’ En dan komt Tschong King in zicht.

De ondergang van een verdeelde stad

In Deel Twee neemt Slauerhoff even afstand van de ik-verteller Cameron. Het is tijd voor de alwetende verteller om het karakter van Tschong King te schetsen. De stad heeft vele culturen langs zien komen en heeft ze geabsorbeerd. Uiteindelijk wordt de stad verdeeld in enerzijds de handhavers van de eigen tradities en anderzijds degenen die de westerse invloed in de vorm van wapens welkom heten. De Toe Tsjoen, de heerser van de stad, wil de westerse technologie leren kennen om haar des te beter te kunnen bestrijden, een opvatting die door de opperpriester Kia-so fel wordt bestreden. Die is tegen iedere vermenging. De wapenleverantie van Hsioe zal de tegenstellingen op de spits drijven.

'Verder bleef de stad zooals ze altijd was geweest en niets wees erop dat zij niet zichzelf gelijk zou blijven, totdat zij de tijd van haar bestaan op aarde had volbracht, want evengoed als de menschen die haar bewonen zijn steden sterfelijk en moeten eens vergaan, al hebben zij een levensduur die meestal die van boomen en schildpadden, ja, ook de herinnering en de overlevering van de menschen, overtreft.'

Na de beschrijving van de geschiedenis van de stad volgt een lange brief van de priester Kia-so aan zijn leermeester Wantschen, waarin hij hem op de hoogte stelt van de komst van het wapentransport en hem vraagt de stad te hulp te schieten.

Het konvooi, inmiddels op kamelen overgeladen, nadert de stad, de begeleiders worden gevangengenomen en voor de Toe Tsjoen en Kia-So en een derde, lege troon voorgeleid. Ze worden allen om beurten streng ondervraagd en vervolgens meegegeven aan een gastheer/cipier. Ze krijgen een opdracht die bij hun kennis en kunde past. Gevangenen van de stad zijn ze. In het niet onvriendelijke gesprek tussen de Toe Tsjoen en Cameron, legt de laatste uit wat zijn functie was als marconist:

'Vroeger voer ik op een schip langs de kusten van China en bediende een toestel, waardoor het mogelijk was stemmen van andere schepen op te vangen, de stem van mijn schip over groote afstanden uit te zenden en waarschuwingen van posten aan land tegen naderende taifoens op te vangen.'

De Toe Tsjoen wil ook zo’n toestel dat de stemmen van geesten opvangt. Kan Cameron het maken? Indien hij de juiste onderdelen heeft, kan hij dat. Het wordt zijn opdracht. Lukt het hem niet dan zal hem een zekere dood wachten. Er wordt hem een termijn gesteld en hij wordt ondergebracht bij een oude man, die geheel opgaat in zijn herinneringen aan een vreemde, oude cultuur die in Tschong King niet meer meetelt.

Het bouwen aan een gigantisch radiotoestel – want dat moest het zijn – krijgt een mythische, herculische allure. Ik dacht aan Radio Kootwijk, de grote plompe tempel op de Veluwe, architectonisch imposant, waar radioantennes werden geplaatst als de poten van een monstrueus grote spin om op de lange golf contact te leggen met Bandung. Zodra het gebouw af was, werd de korte golf bruikbaar en de hele operatie in een klap een herinnering. Een heroïsch monument van futiliteit.

Het gaat Cameron lukken. Daadwerkelijk vangen ze Duitse naziliederen en een toespraak van Hitler op, maar ook berichten uit nabijer streken, zodat de Toe Tsjoen geheel overtuigd is. Intussen heeft Cameron, in de omgeving op zoek naar grondstoffen en materialen, ontdekt dat er bij boringen sporen van olie zijn gevonden. Hij laat verder boren. Die bron wordt een spuiter, die de hele stad overstroomt en verdwijntnielt. En doet branden. Cameron verdwijnt. De Toe Tsjoen, als Nero vanaf een heuvel zijn verwoeste stad beziend, weet niet waar de marconist gebleven is. Dood? Ontsnapt?

Die scène: de Toe Tsjoen uitkijkend over de ravage, is voor mij de schitterende apotheose, de totale ineenstorting van een poreus rijk, mislukking en succes ineen. Hier had The End op kunnen doemen. Hier was het helemaal klaar. De zoektocht beëindigd. De mythische stad en de dood gevonden. Maar nee. Daar was het Slau niet om te doen. De Epiloog volgt. Die is een feest van kleuren en vormen, een feest voor de zinnen, warmte en kou, ijs en sneeuw, bloemen en groen, zonsondergangen vol oranje en violet, een en al pracht op de kammen van de Karakoram, waar wijzen in stilte aan het leven ontstijgen. Ga, Cameron. Ga! Gelukzaligheid.

De cynicus Slauerhoff blijft achter in de puinhopen van Tschong King, de romanticus Slauerhoff klimt naar de hoogten van de bevrijde geest. Een unieke roman in de Nederlandse literatuur.

Nelleke Noordervliet is schrijver van romans, essays, columns, geschiedenis. Ze debuteerde in 1987 met Tine en ontving de Constantijn Huygens-prijs 2018 voor haar gehele oeuvre.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum