Recensie: Een steekje anders

02 juli 2020 , door Fleur Speet
| |

Hoe bont kun je het maken in je hoofd? Als je eenzaam bent en het overlijden van je echtgenoot verwerkt, heel bont. Dat bewijst Ottessa Moshfegh in haar nieuwste roman De dood in haar handen (Death in Her Hands, vertaald door Lidwien Biekmann & Tjadine Stheeman).

N.B. Lees ook onze bespreking van Moshfeghs verhalenbundel Heimwee naar een andere wereld.

Bestaat het leven wel uit consistente gebeurtenissen? Dat is de vraag die de veelgeprezen Kroatisch-Iraans-Amerikaanse millennial Ottessa Moshfegh (1981) in haar werk onderzoekt. Haar hoofdpersonen zijn vervreemde vrouwen die zich met een bijna grenzeloze onverschilligheid weigeren aan te passen aan de sociale codes; er zit aan hen een steekje anders. Zo ook in Moshfeghs derde roman. Daarin onderzoekt Vesta Gul een moord die misschien wel of misschien niet heeft plaatsgevonden.

Vesta, net als de hoofdpersoon uit Moshfeghs vorige roman een zeventiger, is net verhuist naar een afgelegen, vervallen plek aan de Oostkust. Ze is door haar kalmeringspillen heen. Sinds haar echtgenoot (een dominante Duitse wetenschapper) is overleden, laat ze zich nogal meeslepen door haar verbeelding. Haar hond houdt haar in het gareel. Wanneer ze hem uitlaat vindt ze in haar berkenbos een mysterieus briefje, met de suggestie dat ene Magda is vermoord en de schrijver het niet gedaan heeft. Dan begint de detective-molen in Vesta’s hoofd te malen. Als een ware Miss Marple creëert ze haar eigen Magda en alle figuren eromheen en parodieert tegelijk het genre door ze opzichtig denkbeeldig te laten zijn. Tips die ze in de dorpsbibliotheek via de ouderwetse zoekmachine Jeeves vindt, slaat ze in de wind. Net als die van haar echtgenoot, die maar in haar oor blijft fluisteren, zelfs als ze zijn pot met as in het meer heeft afgezonken. Eigenzinnig en argwanend kiest ze haar manier om de moord op te lossen.

Korset

Moshfegh lijkt in een fuik gezwommen: wat begint als een experiment, wordt een strakgespannen korset. In een statisch verhaal waarbij alleen gedachten de plot voortstuwen, ligt theater op de loer en hoe integer het verhaal ook is, het is geregeld te groots en gemaakt. De werkelijkheid zet zich naar Vesta’s gedachten, letterlijk zelfs als de personages die ze verzon zich opeens aan haar voorstellen. Dit is: nadenken over hoe je een roman schrijft, terwijl je een roman schrijft. Het verhaal lijkt daardoor eerder een vorm, terwijl de innerlijke noodzaak van de inhoud verdoezeld raakt.

Vesta’s probleem is haar echtgenoot. Ze probeert zich van zijn stem te ontdoen, maar dat lukt niet. Zijn haar herinneringen over hem aanvankelijk nog vriendelijk en liefhebbend, allengs worden ze grimmig en ronduit haatdragend, alsof ze met hem moet afrekenen. En steeds gaat dit in een slachtofferrol; ze had namelijk beter verdiend (‘wat was mij veel ontnomen’). Pas aan het einde noemt ze zichzelf eindelijk een lafaard.

Diepte lijkt niet Vesta’s fort. ‘Het was dom en wreed dat mensen zomaar uit het leven werden weggerukt terwijl ze er nog helemaal niet klaar voor waren’ komt mij voor als een zin van een jongere in plaats van een 72-jarige vrouw die het klappen van de zweep wel kent.

Schuldgevoel, wroeging, verandering?

Van paranoia weet Vesta niet veel, vertelt ze, maar wel dat het voortkomt uit schuldgevoel en wroeging. Waar Vesta schuldgevoel over heeft, blijft onduidelijk. Oké, haar echtgenoot is vreemdgegaan, maar dat ze niet heeft ingegrepen, of zelf iets leuks is gaan doen, daarover bestaat geen wroeging.

Vesta heeft het idee dat de dood is ‘als oud, teer kant, waarvan het appliqué bijna losliet van het fijne netwerk van garen, ternauwernood intact, een prachtig, fragiel weefsel dat aan een zijden draadje hing’. Hoe mensen kunnen doen alsof de dood niet bestaat, daar kan ze niet over uit (nou, omdat het zo fragiel is?). Ze probeert te leven met haar doden, sociaal heel teruggetrokken, met haar man en nu dan Magda, maar het levert haar geen nieuwe visie op, geen verlossing of verandering.

Stijl

Dan moet de stijl het doen. In de stream-of-consciousness van Woolf is het juist dat wat diep raakt, maar Moshfegh doet geen moeite te imponeren. Het is niet lelijk wat ze schrijft, helemaal niet. Zo zitten er fraaie metaforen in, zoals deze:

‘Soms had ik het gevoel dat mijn geest slechts een zachte wolk was die om me heen zweefde en alles wat er binnenvloog in zich opnam, ronddraaide en dan weer teruggaf aan de ether.’

En

‘door de tand des tijds is mijn huid dusdanig gerimpeld dat mijn geciseleerde trekken - die vroeger zo opvallend waren - verzacht zijn, als een deken die over een fraai bewerkte mahoniehouten stoel is gegooid.’

Maar doorgaans is het netjes beschrijvend proza, waarin ik de voortstuwende samenhang en een diepere filosofie blijf missen.

Fleur Speet is literair recensent.

 

pro-mbooks1 : athenaeum