Leesfragment: Schilderen met woorden. Oek de Jongs Zwarte schuur als kunstenaarsroman

20 januari 2020 , door Maarten Asscher
| | | |

Zwarte schuur van Oek de Jong is een roman over leven met trauma en de verwerking ervan, over de vrouwen die Maris in de loop der jaren confronteren met zichzelf en over de kracht van een grote liefde. Op zijn negenenvijftigste heeft schilder Maris Coppoolse een overzichtstentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam. De internationale pers schrijft erover, het publiek stroomt toe. Maris staat op het toppunt van zijn roem. In de coverstory van een weekblad wordt de bron van zijn obsessieve werk blootgelegd: een misdaad die hij op zijn veertiende beging. Niemand in zijn omgeving is hiervan op de hoogte. Zijn vrienden en bekenden zijn geschokt. Alles begon in een zwart geteerde schuur op een eiland. Dit is het verhaal van een leven dat door één enkele, catastrofale gebeurtenis wordt getekend. Maris Coppoolse heeft 'levenslang'. We zien hem als kunstenaar in Amsterdam en New York en kijken diep in zijn huwelijk met de levenslustige en avontuurlijke, maar ook door schuld getekende Fran, dat dreigt vast te lopen. Door de coverstory herleeft zijn jeugd en vooral die zondagmiddag op het eiland toen hij meeging naar een boerenschuur en niet mee had moeten gaan. Maarten Asscher las Zwarte schuur van Oek de Jong voor Armada.

N.B. Eerder besprak Bob Kappen de roman en publiceerden we voor uit Zwarte schuur en brachten we Maarten Asschers laudatio op Pier en oceaan en een fragment uit die roman, bij gelegenheid van dertig jaar Opwaaiende zomerjurken brachten we luisterfragmenten uit Opwaaiende zomerjurken en Lui oog, de eerste pagina's van de speciale novelle Mevrouw Len, en bijzonder beeldmateriaal. En we publiceerden voor uit Brief aan een jonge atlas. Deze recensie is een voorpublicatie uit Armada februari-maart 2020. Tijdschrift voor wereldliteratuur, dat nu onder de hoede van De Nederlandse Boekengids weer op papier verschijnt.

Word abonnee van Armada!

Een schrijver als hoofdpersoon van een roman; ik moet altijd enige weerstand overwinnen om dat als uitgangspunt interessant te vinden. Het lijkt te gemakkelijk en te dicht bij huis gezocht. De verdenking dat een auteur deze keer geen inspiratie had of ter genezing van een writer's block in de spiegel heeft gekeken, en dat er in elk geval sprake is van een sterk verliteratuurd wereldbeeld, is dan nooit ver weg. Een stuk interessanter wordt het wanneer de romanschrijver de sprong opzij waagt naar een andere kunstdiscipline en bijvoorbeeld een componist of een kunstschilder als hoofdpersoon neemt.

Een van de problemen van literatuurbeschouwing in welke vorm dan ook is dat elk begrip, elke interpretatie zich van hetzelfde medium bedient als waarin het becommentarieerde werk is gemaakt. Stel je voor dat een architectuurcriticus uitsluitend op een nieuw gebouw zou mogen reageren door een eigen gebouw te ontwerpen. Of dat een muziekrecensent in plaats van zijn krantenstukje van 600 woorden zelf een stuk zou moeten componeren om iets terug te zeggen op wat hij de vorige avond in een concertzaal hoorde. 'Dat kan die natuurlijk helemaal niet,' zo luidt de voorspelbare reactie, en zo is het. Maar waarop berust dan de suggestie dat een toevallige eenling in alle subjectiviteit wél een gezaghebbend oordeel over een roman zou kunnen vellen?
De literaire roman over een componist of een beeldend kunstenaar is van die subjectieve kunstbenadering in zekere zin de overtreffende trap: de schrijver beschrijft een kunstenaarsleven, maar omdat dat mensenleven door klanken of beelden wordt beheerst, zijn een-op-eenbeschrijvingen van de hoofdpersoon niet langer mogelijk en dus moet er meer aan te pas komen. In dat meerdere ligt dan de bijzondere (meer)waarde van de kunstenaarsroman. Of is dit een te simpele voorstelling van zaken? Die vraag laat zich misschien verkennen aan de hand van de kunstenaar Maris Coppoolse, de hoofdpersoon in de roman Zwarte schuur (2019) van Oek de Jong.

De vraag waar elke roman een antwoord op moet bieden is waarom de door de auteur verzonnen personages doen wat ze doen. Waarom slaat Raskolnikov de schedel van de oude woekeraarster in? Waarom pleegt Emma Bovary zelfmoord? Waarom blijft Hans Castorp zo lang in het sanatorium hangen? Het aantrekkelijke van bijvoorbeeld een beeldend kunstenaar als hoofdpersoon van een roman lijkt te zijn dat het motief - in de letterlijke zin van drijfveer - als vanzelf is gegeven: de kunstenaar leeft om werken voort te brengen, en het is dus die drang die de beslissende richting aan het leven geeft en die zijn handelen motiveert. De kunstenaarhoofdpersoon heeft daarbij het romantechnische voordeel dat kunstenaars niet alleen zeer gedreven, maar vaak ook sterk individualistische types zijn, met persoonlijke aandrijvingen, heftige ambities en een sterke doelgerichtheid, die onvergelijkbaar zijn met het gemiddelde kantoor- of gezinsleven van de gewone burger. Die verhoogde en minder aangepaste intensiteit geeft een kunstenaar op papier algauw de trekken van een romanfiguur, zo zou je denken.
De roman Zwarte schuur laat zien dat dit een te oppervlakkige benadering is. Het geldt misschien wel voor de openingshoofdstukken van het boek, waarin we kennismaken met een gearriveerde kunstenaar die in gezelschap van zijn vrouw aankomt bij de opening van een grote, aan zijn oeuvre gewijde overzichtstentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum. Hun huwelijk stelt niet veel meer voor, zo wordt de lezer direct duidelijk. De beschrijving van de opening, de borrel, de nazit, met inbegrip van het relationele gekissebis, ademt vooral cynisme, irritatie en een stevige dosis misantropie. Zo is het wereldje van de pseudo-kosmopolitische Amsterdamse kunstgoegemeente wel vaker beschreven, door generatiegenoten van Oek de Jong als Geerten Meijsing of Joost Zwagerman.
De kwaliteit van Zwarte schuur als kunstenaarsroman zit hem dan ook niet zozeer in de beschrijving van de uiterlijke persoonlijkheid van Maris Coppoolse of in de karakterisering van het hem omringende kunstkringetje. De persoon van Oscar Seeghers, Coppoolses galerist, wordt bijvoorbeeld een aantal kerend treffend genoeg opgevoerd, maar er is geen lezer voor wie deze galerist op basis van die beschrijvingen een memorabele figuur is geworden. Dat is geen verwijt aan De Jongs vermogen om een bijfiguur in zijn roman te beschrijven; in zekere zin is elke romanfiguur een op hoofdlijnen geschetste, vaak niet meer dan gesuggereerde verbale parodie op c.q. samenvoeging van werkelijk bestaande mensen. Uitentreuren en gedetailleerd beschreven uiterlijkheden, gelaatstrekken, bijzonderheden omtrent postuur, enzovoorts voegen daar weinig bruikbare aanknopingspunten aan toe, zoals Karel van het Reve zeer juist heeft opgemerkt. Dat Zwarte schuur niettemin zo’n geslaagd voorbeeld is van het genre van de kunstenaarsroman komt dan ook door twee andere elementen, die het boek veel fundamenteler karakteriseren.
Het eerste is dat Coppoolse een donker geheim diep met zich meedraagt, dat tegen zijn zin in de loop van zijn leven meermaals opspeelt, ook nu weer, nu zijn roem op het hoogtepunt lijkt te zijn. Het betreft de door hem veroorzaakte dood van een veertienjarig meisje, intussen bijna een halve eeuw geleden. Dat geheim fungeert als een soort contrapuntisch zwart gat voor de koers van zijn verdere leven, de antimaterie van zijn creatieve drang. Hier wordt dus niet het handelen van de hoofdpersoon verklaard uit zijn kunstenaarschap – zoals het cliché van de kunstenaarsroman suggereert – maar gebeurt het omgekeerde: het kunstenaarschap wordt voortgestuwd vanuit de levensloop van de hoofdpersoon. Telkens als Coppoolse terugvalt in het zwarte gat van wat er al die jaren geleden in een schuur op het Zeeuwse platteland is gebeurd (door een bezoek aan een kerkhof, het verschijnen van een tijdschriftartikel, een ontmoeting met een vroegere dorpsgenote), komt hij als het ware weer in contact met de giftige accuvloeistof van zijn artistieke scheppingsdrift. En zo wordt ook de lezer voortdurend de duistere opening van die schuur ingezogen.
Werkt dit eerste element vooral in de diepte, het tweede element werkt in de breedte, door de hele roman heen, bijna op elke pagina. Dat betreft de alomtegenwoordigheid van het beeldende in Oek de Jongs stijl. Ook in zijn eerdere romans bezat hij al die visuele wijze van schrijven, met felle toetsen, effecten die eerder met een plamuurmes dan met een penseel aangebracht lijken, maar niettemin zeer zuiver en doeltreffend zijn geplaatst. In Zwarte schuur is die schilderkunstige schrijfstijl nog dominanter. Als Coppoolse tijdens een winterse tocht, op de vlucht voor zichzelf, met de auto in zijn eentje door Frankrijk rijdt, schrijft De Jong:

Na elk dorp reed hij bijna opgelucht weer de leegte in van besneeuwd land, besneeuwde heuvels, besneeuwde bossen, besneeuwde holle wegen. Een kleumende buizerd op een hek. Een aangereden hert langs de kant van de weg. Koeien in een stal waar de damp uit opsteeg. Een landhuis tussen de kale bomen van een park. Daar had hij voorlopig genoeg aan.

Dat geldt ook voor de lezer, die de werkwoorden of verbindende zinnen bij deze op het doek gesmeten beelden niet nodig heeft om met Coppoolse mee vanuit de auto te kijken.
Kort na een van de meest dramatische scènes in de roman, wanneer de puber Maris Coppoolse, kansloos in het nauw gedreven, is afgetuigd door drie agressieve en stomdronken oudere jongens, kijkt hij tijdens een wandeling doelloos in het rond:

Boven de velden zag hij kraaien, zwermen kraaien, zwermen zwart in het blauw en op het geel, kraaien die landden op de akkers, weer opvlogen, opzijzwiepend in de wind.

Hier is de stijl niet slechts beeldend, hier wordt zelfs als een gecodeerde boodschap in een flits een kant en klaar schilderij beschreven, namelijk het laatste werk, Kraaien boven korenveld, van de hand van de zelfmoordenaar Vincent van Gogh. De wanhopige volgende zin in de roman luidt dan ook: 'Hij wilde wel ophouden met bestaan, maar je kon niet zomaar ophouden met bestaan.'
Zo zijn op vele niveaus en op talloze plaatsen de schilderkunstige, beeldende en plastische verwijzingen en technieken in deze roman niet van de lucht, in opsommingen, in adjectieven, soms in uitvoerige beschrijvingen, dan weer in korte visuele flitsen.

In een – zeker voor zijn doen – tamelijk persoonlijk vraaggesprek met de Volkskrant van 31 augustus 2019 zei Oek de Jong: 'In autobiografisch schrijven ben ik niet geïnteresseerd. De anekdote beperkt mij, ik schrijf vanuit de verbeelding.' Ik ben geneigd de schrijver hier te corrigeren. Zijn romans zijn immers uiterst autobiografisch geladen, zeker zijn beide laatste boeken, Pier en oceaan (2012) en Zwarte schuur. Ze staan bol van de herinneringen aan zijn jeugd in Zeeland en aan de marginale Amsterdamse kunstscene. In de anekdote is hij inderdaad niet geïnteresseerd, dat is beslist waar, maar waar hij met zijn volle verbeeldingskracht bovenuit stijgt is niet zozeer het autobiografische als wel – om het in schilderkunstige termen te zeggen – het louter figuratieve.
Zwarte schuur is bij uitstek een kunstenaarsroman omdat het schilderkunstige niet slechts door de hoofdpersoon Maris Coppoolse wordt belichaamd, maar vooral omdat Oek de Jong, nog meer dan in zijn eerdere werk, het schilderkunstige in deze roman tot leidend stijlprincipe heeft gemaakt. Hij is zo diep in zijn hoofdpersoon afgedaald – in zijn leven, zijn blik en zijn omgang met materiaal – dat hij zelf een schilder met woorden is geworden.

Maarten Asscher was onder meer uitgever en boekhandelaar. In 1992 debuteerde hij als schrijver met de bundel essayistische verhalen Dodeneiland. Sindsdien publiceerde hij zo'n vijftiental boeken in diverse literaire genres. In 2020 verschijnt de autobiografische roman Een huis in Engeland. Roman van een kleinzoon.

pro-mbooks1 : athenaeum