Recensie: Van plaats wisselen in de kano

16 april 2020 , door Maarten Buser
| |

Middenin de coronacrisis is het toch heel anders om poëzie te lezen over de moeizame relatie tussen mens en natuur. Dit thema speelt een centrale rol in de twee bundels die Paul Demets (1966) dit jaar binnen een paar maanden publiceerde; vooral in De hazenklager klinkt zijn tijdloze poëzie actueler dan ooit.

De Belgische provincie Oost-Vlaanderen heeft een functie in het leven geroepen waarvan alleen al de naam vreselijk sympathiek is: de plattelandsdichter. Ik moet toegeven dat ik die aanvankelijk begreep als een soort tegenhanger van het populaire fenomeen stadsdichter; als iemand die het dorp een stem moet geven die klinkt tegenover die van de stad. Dat komt door die naam, maar evengoed door het veelgehoorde sentiment dat de Randstad de rest van het land haar mening op probeert te leggen (denk aan zwarte piet of genderneutraliteit). Het lezen van De aangelanden logenstraft die verwachting. Demets' aandacht gaat uit naar de ontwikkelingen op het platteland zelf, van de toenemende armoede tot milieumaatregelen, legt hij uit in de inleiding, waarin hij zich ook hardop afvraagt of poëzie een impact op de maatschappij kan hebben.

Metamorfoses en meerduidigheid

Dat Demets die vraag in een van zijn bundels opwerpt, had ik eerlijk gezegd niet verwacht, en ook niet dat een dichter als hij voor zo'n publieke functie gevraagd zou worden. Zijn poëzie heeft weliswaar iets intiems en warms, maar tegelijkertijd ook iets intellectualistisch en afstandelijks. De formuleringen zijn afgepast en hebben een hoge informatiedichtheid; aandachtige lezers worden dan ook beloond. Niet geheel onterecht karakteriseerde Bram Lambrecht voorganger De klaverknoop (2018) in een recensie in Ons Erfdeel (inmiddels omgedoopt tot de lage landen) als 'wel een bundel van de twintigste eeuw [lijkend]'. In De klaverknoop leek Demets bovendien ook een vrij specifiek, literair onderlegd publiek voor ogen te hebben, getuige de aanwezigheid van meerdere onvertaalde Franse citaten van onder meer psychoanalyticus Jacques Lacan als afdelingsmotto's, terwijl in de aantekeningen nogal onnodig uitgelegd wordt dat Pikachu een figuurtje is in Pokémon GO (een toelichting waar ik wel even om moest grinniken). Ook de vluchtelingenstroom en de reacties daarop gleden als actuele kwesties het thematische beeld in en uit, dat vooral beheerst werd door de minder specifiek tijdsgebonden vraag hoe je je identiteit vorm krijgt in relatie tot anderen, tot je ouders bijvoorbeeld maar ook tot immigranten. De aanwezigheid van het wereldnieuws zorgde voor een fijne wrijving met de nogal klassiek aandoende stijl en onderwerpkeuze.

Vergeleken met de voorganger lijkt De aangelanden nauwelijks om afbakeningen van identiteit te gaan, hoewel in openingsgedicht 'Dorpsgezicht' de verteller 'wakker [werd] als een dorp'. Demets' typerende afgemeten stijl lijkt volledig in tact, hoewel de Franstalige citaten in de inleiding deze keer vertaald zijn. De actualiteit en tijdloosheid wringen een beetje met elkaar, soms op een fijne manier maar niet altijd even bevredigend. Er is een gedicht dat over de mythische figuur Charon gaat, de schipper die de overledenen overzet naar het dodenrijk. Wat hij echter met het platteland te maken heeft, blijft te onduidelijk. In diezelfde tekst merkt Demets op dat hij 'documentaire poëzie' heeft willen schrijven: gedichten 'die zich te midden van feiten en actuele gebeurtenissen situeren en ernaar verwijzen', maar zonder expliciete verwijzingen naar nieuwsberichten of onderzoeksrapporten.

Hij geeft de feiten juist een soort gefictionaliseerde jas; een meerduidig tussengebied tussen actualiteit en een soort mythologische inslag. Metamorfose en veranderlijkheid zijn net als in De klaverknoop favoriete procedés om eenduidigheid te saboteren. Een goed voorbeeld is natuurlijk de opmerkelijke transformatie in 'Dorpsgezicht', maar ook 'Astene Sas' over een sluizencomplex waar de jonge Hugo Claus veel van zijn tijd doorbracht. Demets laat het landschap en een meisjeslichaam broeierig door elkaar vloeien op een manier die menig surrealist trots zou maken: 'Er parelt een druppel in de oksel / van de Leie. Stuifmeel is hun deel. Hun ruggen / worden een ophaalbrug. Stuifmeel op meisjesdijen.'

Van dier op mens

De aangelanden en De hazenklager - de nieuwe 'reguliere' of 'autonome' bundel zou je kunnen zeggen - zijn duidelijk broertjes van elkaar. Een opmerkelijk beeld dat in beide te vinden is, is dat van de kano die voortgeroeid wordt terwijl dieren toekijken. In De aangelande merkt de roeier dat zijn voeten in slijk zijn veranderd, in De hazenklager zit hij tegenover een jij-persoon die die soms in een dier lijkt te veranderen: 'Je rug lijkt / een zachte vacht, je staart zwaait als je roeit, maar slechts half.' Dit gedicht maakt deel uit van de reeks 'Zoönose': een term die staat voor ziektes die van dier overgedragen worden op de mens. Die overdraagbaarheid past goed bij de alles behalve vastgeklonken identiteiten in Demets' poëzie, maar ook bij het centrale thema van De hazenklager: de mens die buiten de natuur denkt te staan en zich hoogmoedig en ondankbaar tegenover de natuur opstelt. Mens, dier en plant vloeien in deze gedichten echter constant in elkaar over, hoe ongemakkelijk dat ook kan zijn. In een van de gedichten in 'Zoönose' proberen de 'ik' en de 'jij' elkaars plaats over te nemen in de kano; je ziet direct voor je wat een lastige onderneming dat is: de balans proberen te behouden en niet om te slaan.

Een beroemd voorbeeld van een zoönose is het coronavirus, dat als het ware per ongeluk door de actualiteit de bundel is binnengehaald. Maar daar valt het perfect op zijn plaats, vanwege verschillende gedichten waarin de natuur besluit terug te vechten tegen de mens, een formulering - voor de duidelijkheid: van mijn kant - die erop wijst hoe sterk het idee is dat die eerste losstaat van de tweede. In De hazenklager worden die veronderstellingen juist constant op losse schroeven gezet, zelfs bij het vertrouwde beeld van de natuur als oermoeder, dat gekoppeld wordt aan het Demetsiaanse thema van je identiteit die vorm krijgt in relatie tot je ouders. In deze gedichten is de mens bovendien meer dan eens het lastige beest; gelijk al een rupsje nooitgenoeg in het openingsgedicht: 'Ik vrat mij traag naar binnen.' Je krijgt vanzelf begrip voor 'de stam, de takken, [die je terug]duwen […] / als je op zoek gaat naar hun steun'. Zeker tegen het einde doet De hazenklager steeds sterker denken aan de afslagen die de afgelopen jaren werden genomen in de dichtbundels als De blanke gave (2015) van Ellen Deckwitz en Het zingen van de wereld (2017) van Marc Tritsmans, waarin zorgen om de staat van het milieu op een mythische of Bijbelse manier vorm kregen.

Een andere sterke associatie die ik had was de eveneens milieubewuste en apocalyptische horrorfilm The Happening, uit 2008 alweer, die laat zien dat deze thema's al veel langer spelen. Ongetwijfeld zijn er nog genoeg eerdere voorbeelden te vinden. Demets beseft zich heel goed dat ook deze thematiek iets tijdloos heeft, al speelt een reeks gedichten over Greta Thunberg duidelijk in op de actualiteit, inclusief de duidelijk op haar speeches alluderende regel 'Ons huis staat in brand en we willen het niet geloven'. Een urgent klinkend Engelstalig citaat van haar - 'We are facing an existential crisis.' - komt de Franstalige, nog altijd onvertaalde motto's gezelschap houden en dat is toch veelzeggend. Doordat Demets in De hazenklager de constante spanning tussen het tijdlozere en het actuele koppelt aan milieuthematiek, is die wrijving ongemakkelijker dan in de voorgangers: hoelang kan die moeizame relatie tot de natuur nog van alle tijden zijn?

Maarten Buser studeerde Nederlandse taal en cultuur, en letterkunde. Hij schrijft voor verschillende media over poëzie, kunst en popmuziek. Gedichten en essays van hem werden gepubliceerd in onder meer Awater, Het Liegend Konijn en De Revisor. In 2016 verscheen zijn eerste dichtbundel Club Brancuzzi bij uitgeverij Koppernik.

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum