In de nieuwe roman van Rachel Cusk, Second Place, vertelt een schrijfster over een beroemd beeldend kunstenaar, L., die bij haar komt logeren in het gastenverblijf, haar tweede huis, en die haar hele gezin ontregelt. Het is een ode of variant op Lorenzo in Taos, een memoire van Mabel Dodge Luhan over D.H. Lawrence die bij Mabel kwam logeren in New Mexico.
N.B. Lees ook onze voorpublicatie uit De tweede plaats, de Nederlandse vertaling van Cusks roman. Eerder besprak Fleur Speet Cusks Coventry en Kudos voor ons. Uit dat laatste boek publiceerden we ook voor.
Cusk beschikt over de zeldzame kwaliteit met een paar zinnen in de diepe krochten van de menselijke ziel af te dalen en je te raken, precies daar, in het duister van je hart. Alsof je betrapt wordt op de verwarrende en beschamende gedachten die zich daar schuilhouden. Steeds weet ze in veelkantigheid over de oorzaak van een tekort te spreken. Dit afdalen is kenmerkend voor al haar werk, van haar Bradshaw variaties (over een huwelijk) tot haar Outline trilogie (Outline, Transit en Kudos).
Dus ook nu, in Second place, draait het om die pijnlijke knopen. In The Guardian staat een recensie van het boek waarin perfect geanalyseerd wordt hoe dat werkt. Dat de roman gaat over het willen behouden van controle door een vrouw uit de gepriviligeerde middenklasse, een vrouw met een tweede huis dat heel zorgvuldig tot eenvoud gestileerd is. En dat dit rustige, welgekozen leven waarin ze een onzichtbare vrouw is, door de komst van L. opeens in een schel licht komt te staan, waardoor ze alle controle wel eens zou willen verliezen en zichzelf zou willen bevrijden van de compartementen waarin ze verdeeld is. En - zo analyseert de recensent - net zo is een huis een box waarin we onszelf gevangen houden en beschermen tegen anderen. Maar waar de kunstenaar L. zich daarvan kan bevrijden, ligt dat voor de vrouw minder eenvoudig, omdat de diepe verschillen tussen gender zich hier doen gelden.
Een slimme analyse van een slim boek, dacht ik, en nam mijn hoed af. Ik verbaasde me erover dat ik het anders las, en een caleidoscoop aan thema’s zag opdoemen, waarbij ik vooral veel ontzag voelde voor de poëtische stijl waarin de knetterende gedachten gegoten zijn. Ik zag tijdens lezing in mijn ooghoek wel dat Cusk het probleem aankaart van de witte oude kunstenaar die aan gezag inboet en hoe vrouwen in de kunst op achterstand staan, maar dat beschouwde ik stiekem al als een gepasseerd station.
Wat mij meer raakte waren de gevoelens over veroudering, en de onzichtbaarheid die daarmee gepaard gaat. De kunstenaar L. portretteert iedereen, alleen de verteller niet, omdat hij haar ‘niet ziet’. Ze pakt deze vernedering keer op keer op, misschien ziet ze zichzelf wel niet. En opeens dacht ik: ja, vrouwen boven een zekere leeftijd worden niet meer opgemerkt in onze samenleving, daarom snijdt dit zo diep in haar vlees. Toch blijft dat de ‘schuld’ van de verteller, niet van de maatschappij. Ze is louter slachtoffer van haar minderwaardige denken, waarmee Cusk eenvoudige maatschappijkritiek lenig overstijgt.
Wat me ook raakte is hoe trefzeker Cusk de vinger op de zere plek in de moeder-dochterrelatie legt. Moeder een vijftiger, dochter een twintiger. Hoe schrijnend en ingewikkeld is deze relatie, hoeveel gene komt erbij kijken, hoeveel tekort en misverstand. Dat een moeder bijna altijd het verkeerde zegt tegen haar puberdochter bijvoorbeeld (‘it’s like a rusty engine that won’t start when you need it’). Zelfs beschamende weerzin wordt ontbloot; allemaal diepe, tegenstrijdige gevoelens die versterken door veroudering.
En dan komt de kunstenaar ook nog onaangekondigd met een bloedmooie jonge deerne aanzetten. Terwijl de Guardian-recensent concludeert dat de verteller hier haar controle verliest - ja, goed gezien - denk ik dat het werkelijk onverteerbare voor de verteller is dat deze deerne haar direct confronteert met haar ouderdom en fletsheid. Het drukt haar met haar neus op het verlies aan tijd, volgens mij de rode draad van het boek;
'There’s a certain point in life at which you realise it’s no longer interesting that time goes forward - or rather, that its forward-going-ness has been the central plank of life’s illusion, and that while you were waiting to see what was going to happen next, you were steadily being robbed of all you had.'
Dan is er nog het Eva-element dat allerlei associaties oproept. L. wil de verteller vernietigen, hij weigert door haar gestuurd te worden. Zijn weerzin culmineert in het moment waarop hij met demonisch plezier de wanden van het gastenverblijf bekladdert met een ironische versie van Adam en Eva, waarin met gemak de eigenaars van het huis te herkennen zijn. Het dedain druipt eraf, de verteller wordt genadeloos bespot. Confronteert L. de verteller hier met het verlies van haar paradijs, in alle opzichten?
Dat ik andere dingen uit de roman licht dan de Guardian-recensent, is het grote bewijs van de vernuftige en verfijnde veellagigheid van dit werk. Neem ook de titel, Second place, dat het gastenhuis zelf is, maar tegelijk een brug vormt in het huwelijk tussen de hoofdpersoon en haar echtgenoot en de plek die vrouwen in onze samenleving hebben, of waar ze terechtkomen als ze ouder worden. Terwijl het ook de plek is die Eva inneemt.
Het verhaal zelf kent nog een val: het is een ode aan de kunst. Dat L. tegenstribbelt, heeft alles te maken met het schrijfproces; hoe een schrijver de macht heeft en die los moet laten. Een personage wil zijn eigen gang gaan, het wil op papier een eigen leven leiden en zal zich verzetten tegen zijn schepper. Zo verzet L. zich tegen zijn verteller, die maar steeds de nadruk legt op het feit dat ze zo kaal en feitelijk mogelijk probeert te beschrijven waarom het tussen L. en haar mis liep.
Vandaar ook dat het boek verteld wordt aan ene Jeffers, die nergens een rol krijgt, maar de aangesproken toehoorder blijft. Klaarblijkelijk een kennis die later vraagt wat er nou heeft plaatsgevonden. Het verhaal laat zien dat kunst uiteindelijk de duivelse slang is die Eva (de verteller) verleidt; 'true art means seeking to capture the unreal'. Kortom: mooi spul om over na te denken.
Fleur Speet is literair recensent.