Recensie: Dat verdomde minachten van emoties

01 februari 2021 , door Maarten Buser
| | |

Lieke Marsman weet in In mijn mand een scala aan onderwerpen over de gehele bundelbreedte aan elkaar te koppelen. De kersverse Dichter des Vaderlands lijkt vaak hardop na te denken, waardoor vaak pas in tweede instantie opvalt hoe knap geconstrueerd en bij vlagen ontroerend de gedichten zijn.

N.B. Lees twee gedichten uit In mijn mand. Beluister ook de podcast die we met Ellen Deckwitz en Marsman opnamen over Het tegenovergestelde van een mens en lees onze bespreking. Lees twee gedichten uit haar debuut De eerste letter en een interview door Marleen Louter over die bundel.

Zouden ze nog bestaan, de mensen die vinden dat je auteur en boek los van elkaar moet zien? Lieke Marsman (1990) maakt het hen in haar nieuwe bundel In mijn mand wel heel moeilijk. Gelijk al in het allereerste gedicht van het vierdelige startschot ‘Universele esthetiek’, laat de ‘ik’ zich duidelijk kennen als de dichter zelf, die zich naar eigen zeggen niet herkent ‘in de methodes van de cultuuranalyse / noch in de uiteenzettingen van critici / die mijn gedichten doorplozen als boedelbeschrijving’. Vervolgens becommentarieert ze de lezing van een interviewer die twee regels in haar debuut omschreef als ‘een religieus ontwaken’, wat Marsman vervolgens ontkent. Ze levert nog verder commentaar op commentaar: ‘ik ben ook wel eens pathetisch genoemd / door mannen met verstand van de canon. / Kijk om je heen, door de hele geschiedenis heen / dat verdomde verdoemen en minachten van emoties…’ Hoe over zo’n bundel te schrijven als de dichter zich al weert tegenover de kritiek?

Tegen de onttovering

Misschien voel ik me gewoon een beetje betrapt door de bovenstaande regels. Marsmans vorige bundel, De volgende scan duurt vijf minuten (2018), vond ik te direct; te emotioneel misschien. De verzameling van tien gedichten en een essay, die allemaal handelden over Marsmans ziekte(traject), was mij te expliciet; te direct emotioneel misschien wel. In het essay wist ze op scherpe wijze ziekte en kritiek op neoliberale politiek aan elkaar te koppelen, maar de gedichten misten de gelaagdheid en het nadenkende van de vorige bundels – Wat ik mezelf graag voorhoud (2010) en De eerste letter (2014) – die de afgestudeerd filosoof publiceerde. Hoewel, misschien ging het dan om nadenken, om het aftasten en het afwegen van mogelijkheden. Die kant van Marsman is gelukkig weer sterker terug te zien in In mijn mand, maar de verbazing en ook wel het naïeve uit het debuut hebben ogenschijnlijk plaatsgemaakt voor aanklampen, angst en onttovering. Het is sowieso intrigerend hoe deze nieuwe bundel zich binnen Marsmans oeuvre nestelt; zowel expliciet – het terugverwijzen naar het debuut – als impliciet. Vooral aan dat laatste ontlenen deze gedichten een gelaagdheid die niet direct opvalt.

Binnen en buiten dat oeuvre is In mijn mand een echte bundel-als-bouwwerk, waarin Marsman een scala aan thema’s bij elkaar brengt die soms voor haar vertrouwd zijn, en soms nieuw: ziekte en (het schrijven van) poëzie bijvoorbeeld, maar ook de ervaring van het sublieme en ook juist de onttovering. Haar prettig praterige toon leidt er bijna de aandacht vanaf hoe knap ze die thema’s laat samenvloeien. Vooral ‘Meditatie’ weet de verscheidenheid aan onderwerpen bijna achteloos aan elkaar te knopen:

ik sluit mijn ogen
en stel me de dag voor waarop ik 65 word
en alleen nog maar ongeëngageerde natuurpoëzie schrijf
van alles losgezongen
en na een lange periode van
overwegend cynische maatschappijkritiek

[…]

Het gedicht laat zich moeilijk los lezen van de biografische achtergrond en de gedichten in de bundel die over doodsbesef handelen, maar krijgt nog meer diepte als je daar Het tegenovergestelde van een mens (2017) naast legt, haar prima debuutroman die handelde over klimaatproblematiek. Die connectie maakt het gedicht des te idyllischer, maar daardoor misschien ook juist sarcastisch: zou 35 jaar later, op Marsmans 65ste, deze problematiek eindelijk ‘opgelost’ of zelfs maar enigszins beheersbaar zijn geworden, waardoor natuurdichters het zich kunnen veroorloven compleet los te staan van deze zorgen?

De laatste sectie van de bundel heet ‘Barmhartig vennetje’, waarin inderdaad een aantal natuurgedichten staat. Ze lijken bedoeld te zijn als tegengewicht voor het gevoel van (medische en bureaucratische) onttovering dat Marsman eerder in de bundel schetst, waarin ze ‘verstrikt [raakt] / in de wachtwoorden / en patiëntnummers / die ik nodig heb / om toegang te krijgen tot mijzelf’. In deze natuurgedichten lijkt verwondering en verbazing voorop te staan, maar het besef van eindigheid is nooit ver weg – zeg maar het genre Rutger Kopland en Miriam Van hee, met weinig spannende regels als ‘wat er aan de overkant was, wilden we weten /  van die duizelende diepte met het heldere water // dat wandelaars koelt.’

Kritiek en emotie

Voor zo’n hecht bouwwerk als In mijn mand, kent de bundel helaas wel vaker mindere momenten. De gelegenheidsgedichten ‘Verlate Kamervragen’ en ‘Spelen’ – over respectievelijk de gevolgen van corona op de samenleving, en over homo-, trans- en xenofobie – hebben meer weg van politieke columns dan geslaagde gedichten, zeker wanneer in de laatste regels staan als ‘U kijkt net als miljoenen andere Nederlanders / naar praatprogramma’s op tv. In Nederland is als mening / gecamoufleerde homohaat niet verboden.’ Marsman floreert juist wanneer ze niet zo vol in het zicht de vinger op de zere plek legt, maar dat impliciet en onderhuids doet. Zo was ik er aanvankelijk nogal verbaasd over dat deze feminist in het titelgedicht expliciet met mannelijke denkers op de proppen komt en niet met iemand als Susan Sontag (die, eerlijk is eerlijk, al wel eerder in de bundel voorkwam). Het gedicht vangt aan met

Ik heb niet stilgezeten, ik heb Sartre gelezen
en Kant en Kierkegaard. Als ik doodga
hoop ik op een hemel
om met hen in te kaarten
(ik vraag me af
of Marx voor geld zou spelen). Lachend
zal ik vier azen op tafel gooien, twee jokers
achter de hand.

[…]

Maar wacht even, dit is toch gewoon een flinke hap uit de canon van de filosofie, die voor het overgrote deel gedomineerd wordt door witte mannen? Maar tijdens het kaarten verliezen ze wel even allemaal van de vrouw die zich bij hen heeft gevoegd; misschien kan ze hen op veel andere manieren ook aftroeven. Dit beeld is opgebouwd uit gelijke delen feministische kritiek en de fantasie om mee te tellen als groot filosoof – wat elkaar trouwens helemaal niet uit hoeft uit te sluiten. Deze scène blijkt bij nadere bestudering ook gewoon ontzettend ontroerend. Het gedicht, en in zekere zin de hele bundel, leest alsof Marsman haar kritiek uit het begin van de bundel hervat: er is heus wel sprake van emoties in de canon, en anders moeten die er maar gewoon komen.

Maarten Buser (1991) is dichter en kunstcriticus, en debuteerde in 2016 met de gedichtenbundel Club Brancuzzi. In november 2020 verscheen zijn kunstboek Geertje van de Kamp in Japan.

pro-mbooks1 : athenaeum